2.1

40 11 1
                                    

Ik weet niet hoe lang ik heb staan staren naar dat stukje papier, maar opeens dringt de waarheid tot me door. Flynn is weg. Vanwege mij. Ik frons mijn wenkbrauwen en lees de tekst nog een keer. Het is beter als je niet meer met mij omgaat. Wat bedoelt hij daar mee? Wat kan er nou gebeuren? Dan moet ik weer aan mijn droom denken. Ik zie weer voor me hoe Flynn in het bootje over de woeste golven vaarde. Hij merkte iets op in de verte, maar wat was dat? Opeens word ik verblind door een flits. Ik knijp mijn ogen dicht en ik zie het weer haarscherp voor me. Als ik mijn ogen weer open doe, weet ik wat ik moet doen. Ik twijfel geen moment langer en slinger mijn rugzak over mijn schouder. Ik weiger nog een keer iemand te verliezen. Ik sprint in de richting van het strand. Toen we gingen vissen had Flynn verteld dat hij nog een reservekano had. Na een korte zoektocht vind ik de kano, half verscholen achter drie grote keien. Als ik zie hoe ver de kano van de zee ligt, moet ik even slikken. Kom op, even doorbijten Vicky, denk ik bij mezelf. Ik probeer de pijn in mijn pols te negeren. Ik sleep de kano naar de zee en vind daar gelukkig twee peddels. De wind is wat gaan liggen en al snel glijd ik op een flink tempo door het water. Ik heb geen idee welke kant ik op moet varen, dus ik start in willekeurige richting. Ondanks de zeurende pijn in mijn pols bevalt het roeien goed en ik krijg hoop dat dit toch niet zo’n onbezonnen actie was. Mijn gedachten dwalen af naar Flynn. Ik heb nooit geloofd in helderzienden, maar hoe verklaar ik dan mijn droom van vannacht? Ik stel me voor hoe mijn moeder aan mijn voorhoofd zou voelen om te controleren of ik geen koorts had. Ze zou vast zeggen dat dit allemaal grote onzin is en dat ik me dingen verbeeld, maar iets binnen in mij weet dat het goed is wat ik doe.

Voor mijn gevoel ben ik nog niet zo lang onderweg, maar als ik achter me kijk zie ik dat het vaste land toch al aardig ver weg ligt. Door de constante roeibeweging wordt de pijn in mijn pols steeds heviger en ik vraag me af hoe lang ik dit nog volhoud. Met mijn ogen half dichtgeknepen speur ik de horizon af. Na een kwartier zie ik iets in mijn linkerooghoek verschijnen. Ik stop even met roeien en probeer te zien wat het is. Ik besluit in die richting te varen en al snel wordt het duidelijk dat het is waar ik naar zocht. Het eiland!

Ik spring uit de boot en sleep de kano het zachte zand op. Ik kijk om me heen en probeer een beeld te krijgen van het eiland. Het is inmiddels bijna licht en de wind is gaan liggen. Het lijkt wel alsof ik op een tropisch eiland ben beland. Ik sta op een klein wit strandje. Het strand is maar een paar meter breed en aan de rand begint het bos. De meeste bomen zijn hoog met veel takken en grote groene bladeren. Ik zie ook verschillende soorten fruit hangen. Verhongeren zal ik niet. Links in de verte zie ik een hoge rotswand die me doet denken aan gestoorde waaghalzen die vanaf zo hoog de zee in duiken. Ik haal diep adem en begin het bos in te lopen. Weer heb ik geen idee waar ik heen moet, maar ik besluit eerst het eiland te gaan verkennen zodat ik weet hoe ik straks weer terug moet. Hoog boven mijn hoofd hoor ik een vogel fluiten. Ik tuur naar boven en zie een grote vogel met roodzwarte vleugels en een gekromde oranje snavel. Een rilling loopt over mijn rug. Opeens besef ik wat zo vreemd is aan dit eiland. Waar ik woon regent het driekwart van het jaar en moeten we blij zijn als de temperatuur boven de vijftien graden komt. Het is altijd grijs. Door het slechte klimaat zitten er weinig dieren in onze streek en degene die er zitten laten zich alleen ’s nachts zien. Op dit eiland is het al vijf graden warmer dan net aan het vasteland en het bos gonst van de energie van levende dieren. Ik vraag me af hoe ver ik heb gevaren, maar hoe kan dit eiland zo veel verschillen van waar ik woon? Ik loop weer verder en na een paar minuten wordt het bos opeens minder dicht. In de verte hoor ik het geluid van stromend water. Iets meer op mijn hoede loop ik langzaam naar de rand van dit stuk bos. Ik kijk uit over een prachtig meer. Recht tegenover me is de rotswand die ik net al in de verte zag. De grijze muur komt boven de boomtoppen uit en met veel kabaal loopt er een geweldige waterval van de rotsen het meer in. Helemaal overweldigd door de prachtige natuur loop ik naar de rand van het meer. Ik steek mijn handen in het water en slaak een zucht van verlichting. ‘Ik zou maar oppassen. Als je verder dan je handen in het water gaat, kom je er niet meer uit.’ De stem klinkt rechts van me en van schrik trek ik mijn handen meteen terug. Ik probeer te zien waar die stem vandaan kwam. Ik zie iets bewegen en uit de schaduw van een boom stapt Flynn. Zijn oranje haar zit door elkaar en zijn ogen staan koud en afstandelijk. Even lijk ik mijn vermogen om te praten kwijt. ‘Flynn?’ weet ik uit te brengen. Ik wil al opstaan en naar hem toe lopen, maar Flynn steekt zijn hand uit om me tegen te houden. ‘Wacht Vicky, ik heb gezegd dat je beter van me weg kan blijven en dat meende ik. Doe alsjeblieft geen domme dingen en ga naar huis,’ zegt hij met een kille stem. Hij wil al weglopen, maar lijkt zich te bedenken. ‘O ja,’ zegt hij, ‘drink niet uit het meer.’ Dan draait hij zich weer om en binnen een tel is hij verdwenen. Met mijn mond open staar ik naar de plek waar hij net nog stond. Mijn hersenen werken op volle toeren om dit allemaal te bevatten.

Boodschappers van de liefdeWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu