1.3

60 12 3
                                    

Ruik ik dat nu goed? Ik steek mijn neus in de lucht en meteen voel ik mijn maag rommelen. Een geur van gebakken eieren met spek drijft mijn neus binnen. Ik open mijn ogen en moet een paar keer knipperen totdat ze gewend zijn aan het licht. Ik ga rechtop zitten en voel al mijn spieren protesteren. Blijkbaar ben ik op de bank in slaap gevallen in een niet echt comfortabele houding. Nog een beetje slaapdronken stommel ik de keuken in. Daar wrijf ik nogmaals in mijn ogen. Zie ik dit goed? Aan het fornuis staat een vrouw vrolijk te fluiten. Je zou het niet zeggen, maar het is toch echt mijn moeder. ‘Hallo, harde werkster!’ begroet ze mij opgetogen. Als reactie trek ik alleen een wenkbrauw op. Dit jaagt haar glimlach niet weg. ‘Ik dacht, een meid die zo hard werkt, verdient een goed ontbijt. Heb je zin in ei met spek?’ zegt ze, nog steeds op een opgewekte toon. Dat hoeft ze mij geen twee keer te vragen. Toch is het raar om haar zo te zien. Hoe lang is het nu geleden dat ze vrolijk was? Dat ze überhaupt heeft gekookt? Ik probeer zo min mogelijk van mijn verwarring te laten blijken, bang dat een verkeerde reactie van mij haar humeur meteen zal verpesten. Ik knik als antwoord op haar vraag. Even later zitten we met zijn tweeën aan de eettafel. Ik betrap mezelf erop dat ik mijn moeder met open mond zit aan te staren, terwijl ze in één keer haar bord leeg eet. Als ze alles op heeft richt mijn moeder zich tot mij, en ik begin snel in mijn ei te snijden. Ze zegt nog niks, maar ik voel hoe haar ogen elke beweging van mij volgen. Uiteindelijk kucht ze kort, waarschijnlijk met de bedoeling dat ik opkijk, maar ik ga stug door met eten. Als ik na nog een subtiel kuchje nog niet antwoord, geeft mijn moeder het op en ze begint te praten. ‘Ik wil mezelf verbeteren, Vicky,’ zegt ze. Ze slikt even voordat ze verder gaat. ‘Hoe ik mij heb gedragen de laatste tijd, kan zo niet meer. Het is oneerlijk. Voor mij. Voor jou. We moeten ons leven weer oppakken en verder gaan waar we gestopt zijn. We gaan het anders doen dit keer. Wij met zijn tweeën.’ Ik ben intussen gestopt met eten en kijk mijn moeder onderzoekend aan. Ze wacht mijn reactie af, maar ik lees nog iets anders in haar uitdrukking. Haar grijsblauwe ogen staan hoopvol. Dat is het moment dat ik zie dat ze het echt meent. Ik knik, te blij om iets te zeggen. Dan sta ik op om haar een knuffel te geven. “We doen het samen,” fluister ik. Ik voel de kracht van haar armen om mijn middel. De kracht die ik al die tijd gemist heb.

Hijgend kom ik boven aan de trap. Een stofzuiger naar boven tillen is zwaarder dan je zou denken. Ik begin net met het uitrollen van het snoer als ik mijn moeder de trap op hoor komen. ‘Wat ben jij van plan, Assepoester?’ vraagt ze. ‘De slaapkamers zitten onder het stof,’ antwoord ik. ‘Dus het leek mij een goed plan om die eens te stofzuigen’. Ik steek de stekker in het stopcontact en draai me om naar mijn moeder. ‘Hoezo?’ vraag ik haar. Mijn moeder lacht en slaat haar armen over elkaar. ‘Ik trek de laatste twee dagen van je huisarrest in. Je hebt al die tijd braaf geluisterd en zelfs hard gewerkt. Ga maar een dagje naar de stad, of wat je ook doet in je vrije tijd.’ Ik klap mijn mond dicht en frons mijn wenkbrauwen. ‘Maak je een grapje?’ vraag ik. Blijkbaar is mijn reactie heel grappig, want ze moet nog harder lachen. ‘Nee lieverd. Je straf is klaar. Maar laat het voortaan even weten als je bij iemand blijft slapen.’ Ik vlieg haar om de hals en druk een kus op haar wang. ‘Dankjewel!’ roep ik, terwijl ik de trap al af storm. Op naar het strand!

Tijdens mijn tocht door het bos kan ik maar aan één ding denken. Mijn buik begint elke keer te kriebelen als ik die blauwe ogen voor me zie. Mijn mondhoeken vormen zich tot een glimlach, die ik niet meer van mijn gezicht af krijg. Ik besluit om via het strand naar Flynns huisje te gaan, omdat hij misschien al aan het vissen is op zee. In al mijn enthousiasme loop ik twee keer zo snel naar het strand als normaal. Als ik de rand van het bos nader kan ik de golven al tegen de rotsen horen slaan. De zilte lucht dringt mijn neus binnen en ik adem diep in. Als ik nog honderd meter van het strand af ben, houd ik het niet meer en ik begin te rennen. Het diepe zand aan het begin van het strand houd mij niet tegen en als ik uiteindelijk bij de rotsen kom ben ik buiten adem. Ik richt mijn gezicht naar de zon en spreid mijn armen. Wat heerlijk om weer terug te zijn! Over de rotsen klim ik naar mijn vaste plekje. Ik trek mijn schoenen uit en laat mijn voeten voorzichtig in het koude water glijden. Ik sluit mijn ogen en geniet van de rust. Alles hier voelt vertrouwd. De rotsen blijven altijd op hun plek en de zee stopt nooit met stromen. Het bos zal nooit verdwijnen en de vissen zullen altijd terugkomen. En Flynn zal hier altijd in de buurt zijn. ‘Flynn…’ denk ik en ik open mijn ogen. Mijn blik volgt de horizon op zoek naar het vissersbootje, maar behalve een dobberende meeuw is de zee verlaten. Ik sta op en zonder de moeite te doen om mijn schoenen aan te trekken begin ik weer richting het bos te lopen. Op zoek naar Flynn.

Boodschappers van de liefdeWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu