Elf uur in de avond, de arbeidersbuurt van een grote stad. In de stromende regen stond een man van middelbare leeftijd, gekleed in een duur ogend op maat gemaakt pak.. Zijn ravenzwarte haar was kletsnat tegen zijn voorhoofd aangeplakt en glom in het zwakke licht van de eenzame lantaarnpaal naast hem. Hij stond voor een dichte deur. Meerdere malen had hij aangebeld, met hetzelfde resultaat. Niemand deed open. Toch stond hij daar nog, koud en doorweekt, doch onbeweeglijk. U mag zelf uitmaken of dit excessief doorzettingsvermogen of een daad uit pure wanhoop betrof; feit is, hij stond daar. Hij had daar waarschijnlijk nog steeds gestaan, ware het niet dat de nacht hem genade toonde. Aarzelend, bijna angstig, werd de deur op een kier geopend. In de deuropening stond een oude vrouw, grijs en apathisch. Haar gezicht verried geen enkele emotie. Zij stond daar, maar de man keek niet op. Hij staarde naar de grond, waar de druppels die van zijn voorhoofd rolden uiteenspatten op zijn dure leren schoenen.
Ik kan u gerust zeggen dat niemand, inclusief ikzelf, snapte wat hier aan de hand was. Wie zijn die mensen? Ik vraag u om uw geduld, want dit verhaal wijst zichzelf de weg.
Wat er vervolgens precies gebeurde weet ik niet, maar het schijnbaar stilstaande beeld leek plotseling te ontdooien. De vrouw had zich omgedraaid en was zonder ook maar een woord te zeggen verdwenen uit de deuropening. De deur daarentegen, stond nog open. Het duurde even, maar uiteindelijk kwam ook de man in beweging. Hij stapte door de deuropening en sloot de deur achter zich.
Binnen liep de man de woonkamer in. Hij keek rond, leek tot de conclusie te komen dat hij geen recht had om plaats te nemen op een bank of stoel, en liet zich op de schapenvacht voor de brandende openhaard zakken. Nu stond ook de vrouw in de woonkamer. Ze keek op hem neer. Ongemak, woede en verdriet vochten in de kamer om de overhand te krijgen. Het creëerde een vervreemdende sfeer in combinatie met het gezellig knetterende vuur.
Nu nam de vrouw plaats in een oude stoel naast de openhaard en sloeg een boek open. Nog steeds had geen van beiden elkaars aanwezigheid erkend en was er geen oogcontact geweest. Er verstreken tientallen minuten. Toen verbrak de man voor het eerst die avond de stilte. 'Moeder,' sprak hij zacht. De vrouw keek niet op, maar de man ging door. 'Moeder, ik heb niets meer.'
Kort keek de vrouw op van haar boek en maakte voor het eerst indringend oogcontact met de verkleumde man voor het vuur. Vervolgens dwaalden haar ogen terug naar de letters op de bladzijde.'Moeder, ik ben niets waard. Ik ben niemand. Ik heb niemand.'
De vrouw glimlachte kort tegen de bladzijden van het boek. Vervolgens legde ze het boek weg en vouwde haar handen in haar schoot. 'Je had alles, nietwaar mijn zoon?'
De man keek haar vragend aan.
'Of miste er iets?' vroeg ze toen. Haar stem klonk sussend en vriendelijk, maar haar gezicht sprak dat tegen. Er lag een verwijtende trek om haar mond en op haar voorhoofd was een diepe frons zichtbaar.
De man dacht even na en sprak toen. 'Ik heb gebeden en geofferd. Ik heb gebiecht en gegeven. Ik heb getracht goed te zijn voor anderen en ik heb getroost waar nodig. Was dat niet genoeg?'
'Goed doen, mijn zoon, is niet hetzelfde als goed zijn.' Ze verweet hem zijn naïviteit en dat was nu ook duidelijk in haar stem te horen.
De man had het verwijt ook gehoord. 'Ik heb er alles aan gedaan om mijn liefde voor mijn vrouw en dochter te bewijzen. Ik gaf ze het beste dat er was. Toch zijn ze met de noorderzon vertrokken.'
Hij verhief zijn stem. 'Ik heb mij met hart en ziel op mijn werk gestort, me opgewerkt tot de hoogst mogelijke functies. Toch ben ik ontslagen.'
Zijn ogen straalden onbegrip en wanhoop uit. 'Moeder ik heb u geld gestuurd. Toch woont u nog steeds in dit krot. Waarom in godsnaam?!'Het zachte gezicht van de oude vrouw verhardde. 'Ik neem geen geld aan van vreemden.'
U kunt zich voorstellen dat die woorden aankwamen als een dolk gedoopt in slangengif. Ik kan me zo voorstellen dat een aantal van uw vragen zijn beantwoord, maar er misschien net zoveel zijn verschenen. Ik vraag u opnieuw, wees gul met uw geduld, ik zal er geen misbruik van maken.
De man zat nu met zijn armen om zijn opgetrokken benen heen geslagen en zijn hoofd leunde op zijn knieën. De vrouw liet hem kort bijkomen, om vervolgens met een vriendelijke, bijna kinderlijke stem haar zoon toe te spreken.
'Lieve jongen, toen je twintig was hebben we je de kluwen van de maatschappij in gestuurd en je bent nooit teruggekomen. Nu ben je bijna veertig, maar wat heb je geleerd? Je hebt je leven besteed aan het bemachtigen van waar je naar verlangde en het behouden van dat wat je bemachtigd had. Nu is dat alles je afgenomen. Opgegaan in rook. Vergaan tot as. Zal ik je nog eens wat vertellen? Dit was niet de laatste keer dat dit zal gebeuren. Ergens in jouw toekomstige leven zal je opnieuw alles afgenomen worden. Alles wat je denkt te hebben zal verdwijnen of zijn betekenis verliezen. En nou vraag ik je, wat heb je dan nog over?'
'Niets?' antwoordde hij snel. De vrouw schudde haar hoofd. De man dacht opnieuw na. Zijn schoenen? Zijn pak?
De vrouw leek zijn gedachten te hebben geraden, want ze schudde opnieuw zuchtend haar hoofd. 'Macht. Status. Dure kleren. Dat zijn allemaal dingen die het lot met de kleinste moeite doet verdwijnen. Maar wat er dan overblijft, mijn jongen, dat kan niemand je ooit afnemen. Wat overblijft, zijn de ervaringen, de gevoelens. Dat ervaringen overgaan in herinneringen, dat is verdrietig. Maar onthoud, dat is de essentie van het leven. Ervaren en voelen. Ervaren en vervolgens weer loslaten.'
Het was stil. Alweer. Het vuur knetterde en de man zuchtte. Hoogstwaarschijnlijk duizelde het hem. Was alles waar hij voor gewerkt had voor niets? Waar had hij überhaupt voor gewerkt? Hij was gulzig geweest, egoïstisch en materialistisch. Toch was aan zijn gezicht te zien dat de woorden van zijn oude moeder langzaam maar zeker tot hun betekenis kwamen. Na nog een aantal minuten knikte hij langzaam en stond op. Hij rechtte zijn rug en keek zijn moeder kort aan. Ook zij stond nu op en begeleidde hem naar de deur.'Wees dapper,' zei ze, 'koester de ervaring en voel wat je moet voelen.'
De man knikte, maar zijn moeder was nog niet klaar.
'Maar, mijn zoon, ik verzeker je, als je ooit weer als een geslagen hond hier op de stoep verschijnt, heb ik niets voor je dan een jerrycan benzine en een lucifer.'
Was de vrouw te hard? Zou de man ooit weer een leven voor zichzelf kunnen opbouwen? Zal hij in staat zijn te voelen en ervaren in plaats van te bemachtigen en behouden? U denkt misschien dat ik misbruik gemaakt heb van uw tijd door al deze vragen onbeantwoord te laten. U voelt u onbevredigd, verlangend naar antwoorden. Maar stelt u uzelf deze vraag: is dat werkelijk relevant? Ik zeg niets meer, ik zal mijn mond houden. Bij deze, geachte lezers, laat ik u over aan de verpozing die dit miraculeuze leven u te bieden heeft. Bemachtig en behoud, of ervaar en voel. Die beslissing is aan u.