Ik keek al minutenlang tegen de slanke vormen van Max' rug aan. Hij leek met de seconde verder het schilderij voor hem in te kruipen, zijn schouders stonden ietwat omhoog en zijn hoofd was lichtjes gekanteld. Het leek alsof hij liefde uitstraalde naar het voor mij fletse doek voor hem. Mijn geïrriteerde gezucht had niets uitgehaald toen ik hem weg had proberen te sleuren naar de kantine van het kitscherige museum. Eindelijk, na lange tijd gespannen te hebben staan kijken, draaide hij zich stralend om. 'Wil je nog een rondje lopen?' vroeg hij als een kind dat voor het eerst in een dierentuin komt. Hij bestudeerde kort mijn gezicht, met bijna dezelfde houding als net, en schudde teleurgesteld zijn hoofd. 'We gaan naar de kantine,' constateerde hij. Ik knikte.
Terwijl hij het bordje met het horeca-logo begon te zoeken wierp ik voor het eerst een betere blik op het schilderij waar hij zich niet van los had kunnen scheuren. Ik fronste. Het leek wel een Van Gogh. Maar toch ook niet. Ik gluurde in het hoekje van het schilderij, waar toch echt de handtekening van de beroemde roodharige schilder leek te staan. Nadere inspectie wees uit dat er nog een handtekeningetje naast stond. Het was een namaakexemplaar.
Toen we tien minuten later op het terrasje zaten, hij met een cola, ik met een bitter lemon, begon Max over het schilderij. 'Die Van Gogh was echt magnifiek. Ik snap niet hoe die man na zijn oor te verliezen nog zo kon schilderen.'
'Hij hoeft de kleuren niet te kunnen horen toch,' bromde ik sarcastisch, 'trouwens, het was niet eens een echte.'Even viel zijn mond open van verbazing. Toen sloot hij hem weer, zonder het te wagen mijn woorden in twijfel te trekken, maar ook zonder ook maar een spoortje teleurstelling te laten zien. 'Het is nog steeds een prachtig schilderij,' hield hij vol.
Ik perste mijn lippen opeen. 'Maar dan is het toch geen oprechte kunst meer? Die man heeft gewoon een plaatje nageschilderd, zonder gevoel, zonder warmte. Het is gewoon kitsch. Erger nog, het is oplichterij. Je betaalt toch niet voor namaakschilderijen?'
Max keek even in het niets dat hij in mijn ogen vond. Hij keek alsof hij door het dode, fletse groen van mijn iris keek en daarachter een paradijs vond, in plaats van een zwart kerkhof vol verderf. Ik rilde.
'Wat staar je nou,' bromde ik ongemakkelijk.
Hij antwoordde niet, maar glimlachte zoet, trok me tegen zich aan en drukte een zoen op mijn haar. Met zijn armen nog om me heen fluisterde hij in mijn oor: 'ik hou van je.'
Ik duwde hem geïrriteerd van me af. 'Jij bent echt de meest naïeve persoon die ik ooit heb gekend. Jij ziet nog de schoonheid van een vuilnisbelt.' We rekenden af en liepen terug naar zijn auto. Ik bleef zijn armen om me heen voelen en voelde zijn liefde op mijn schouders duwen. Waarom was hij er nog? Waarom wilde hij mij nog? Er was een maand voorbijgegaan sinds hij me uitgevraagd had en hij was nog steeds niet gebroken. Langer dan dit zou hij het toch niet kunnen volhouden?
Diezelfde middag zaten we bij hem op de bank, hij met zijn arm om me heen, ik star en koud, zonder aandacht voor de film die hij had opgezet. Hij leek zich er niet aan te storen dat ik op mijn telefoon muziek aan het luisteren was terwijl ik een nietszeggend spelletje speelde. Ik daarentegen, hield mijn telefoon zo stevig vast dat ik bang was dat ik het scherm zou breken. Mijn schouders waren bevroren en pijnlijk van mijn krampachtige houding. Ik voelde Max' liefde en werd bijna misselijk van de oprechtheid ervan. Het balletje op mijn telefoonscherm, dat ik omhoog had moeten houden, viel in het oneindige niets dat zich vanaf het scherm uitstrekte. Ik realiseerde me dat ik hem moest confronteren.
Ruw trok ik mijn oortjes uit, gooide mijn telefoon opzij en bevrijdde me met geweld uit zijn sterke armen. Hij keek geschrokken op, maar protesteerde niet toen ik de televisie uitzette.
'Max, ik,' begon ik, niet wetende welke woorden ik zocht. 'Waar ben je in godsnaam mee bezig?'
'Eh, een film kijken?' antwoordde hij timide en verward. Ik schudde woest mijn hoofd. 'Ik heb het niet over jouw stomme film! Ik heb het over waarom ík hier in godsnaam nog zit!'
Hij keek me aan met grote, bange ogen, als een kalf onderweg naar het slachthuis. 'Ik, ik,' stotterde hij. Toen veranderde zijn uitdrukking abrupt en kalmeerde zijn stem. 'Gaat het wel?' vroeg hij, en weer klonk er mierzoete liefde door in zijn woorden.
Ik vloekte en ging er niet op in. Hij begreep het echt niet. Maar was dat wel echt uit pure naïviteit?
'Max,' probeerde ik op een wat rustiger toon, 'ik heb het niet over jou, ik heb het over mij. Ik ben niet goed voor jou. Ik ben erger dan een namaakschilderij. Ik ben niet alleen onoprecht, ik ben in en in slecht. Ik ben geen vampier of een monster, ik ben een slang met het dodelijkste vergif. Ik ben een parasiet. Ik zuig al jouw optimisme uit je naïeve brein, ik ontneem je al je levensvreugde. Ik consumeer jou.'Lang bleef het stil. Ik voelde Max' ogen onderzoekend in de mijne kijken, maar alles wat ik zag was de weerspiegeling van slangenogen. Mijn ogen. Gifgroen met verticale pupillen, die zich voedden met het onschuldige blauw van de ogen tegenover mij.
'Dat weet ik toch.'
Vier simpele woorden sloegen in als een bom. De geruststelling die daarin doorklonk was alsof iemand een priem in mijn hart draaide. De consequenties van de woorden kwamen nog niet door, maar de betekenis deed mijn hoofd tollen.
'Ik wist waar ik aan begon.' Hij glimlachte even. 'Misschien ben ik wel ziek in mijn hoofd, maar dat ben jij ook.'
Ik werd door angst overmand en durfde niet meer te bewegen. Max kwam dichterbij en sloeg zijn armen weer om mij heen. 'Ik hou van je,' fluisterde hij, 'geloof me nou maar.'
En ik geloofde hem. In die knuffel voelde ik een warmte die ik niet tegen kon houden. De intense liefde drong door tot diep in mijn zenuwstelsel, diep in mijn aderen en klemde zich om mijn longen. Alle alarmbellen in mijn hersenen gingen af. Ik mocht dit niet voelen, ik kon dit niet voelen. 'Los, los, los,' begon een mantra in mijn hoofd.
Uiteindelijk liet hij los. ik stond snel op, maar het beklemmende gevoel om mijn longen was nog niet verdwenen en een bittere smaak verspreidde zich in mijn mond. Nog steeds was ik warm vanbinnen, nog steeds loeiden sirenes in mijn hoofd. Ik volgde de aanwijzingen van de mantra en liep naar de keuken. Uit de keukenla pakte ik het grootste mes wat ik kon vinden, begaf me terug naar de kamer, stak het in Max' hart en draaide het drie keer om.
Terwijl ik neerkeek op het zoete bloed dat het gulzige tapijt verzadigde, kwam de mantra tot een einde en stierven de sirenes weg. De warmte droop uit mijn aderen en mijn longen kwamen weer vrij. Ik haalde diep adem, en liep in stilte de kou in.