Falling Sky

27 4 1
                                    

Falling Sky

Terwijl we op onze rug in het gras lagen keken we naar de sneeuwwitte wolken, die loom voor de prille ochtendzon dreven. De lucht was blauw als ijskristallen, waardoor de wolken op drijvende ijsschotsen leken.

'Emma, denk je dat de hemel naar beneden kan vallen?' vroeg Alice, zonder zich naar mij toe te draaien.

Ik draaide me wel naar mijn zus toe. Haar ogen, zo blauw als de kristallen lucht, staarden in het oneindige. Zag zij de hemel?
Hoewel we even oud waren had Alice vragen over alles en ik werd geacht die te beantwoorden.

'Ik zou het niet weten,' antwoordde ik naar de waarheid. Ik besloot een tegenvraag te stellen. 'Maar om die vraag te kunnen beantwoorden moet ik eerst weten hoe jij de hemel definieërt.'

Mijn ogen rustten nog steeds op haar gezicht, net mijn spiegelbeeld, maar toch niet. Ze perstte haar lippen op elkaar terwijl ze nadacht.

'De hemel is goed. Alle goedheid die ooit op aarde heeft rondgelopen hangt boven ons.'

'Waar blijft de kwaadaardigheid dan?' vroeg ik, ondanks het feit dat ik het antwoord al wist.

'Onder ons.' antwoordde Alice standvastig. 'De aarde is gebouwd van het kwaad uit het verleden. Alleen het goede krijgt de kans om de aarde te verlaten.'

Ik lachte hardop om haar naïve antwoord.

Even bleef ze stil. Ze richtte zich op op één arm en draaide zich naar mij toe. 'Je weet dat ik het gedaan heb toch?'

De warmte van de ochtendzon kon de rilling die over mijn huid liep niet tegengaan. Ik wilde het liever niet weten.

'Kunnen we het niet in het midden laten?' mompelde ik.

'Nee, Emma. We zijn al in het midden. We zijn ons hele leven in het midden, totdat beslist wordt of we goed waren of niet. Dan pas kunnen we omhoog of omlaag.'

Koortsachtig zocht ik naar een manier om dit gesprek in de kiem te smoren, maar kon niets bedenken. Ik wist wat ze gedaan had, ik had het altijd geweten. Toch wilde ik het niet uit haar mond horen, of het zwart op wit zien. Wat in je hoofd zit blijft daar, wat uitgesproken wordt zal de wereld overdrijven.

'Eigenlijk wilde ik het niet doen,' begon ze, terwijl ik moeite deed om niet als een klein kind mijn vingers in mijn oren te stoppen.
'Maar ik heb er ook geen spijt van.' Ze bleef weer even stil. Ik hoopte dat ze het hierbij zou laten, maar die hoop was ongegrond.

'Hij leefde nog toen ik het mes uit hem trok.'
De kinderlijke verwondering, vrij van schaamte en schuld, waarmee ze deze zin uitsprak deed de haartjes op mijn armen rechtovereind staan.
Ik kon en wilde niet meer horen, dus noodgedwongen maakte ik een eind aan haar prille monoloog.

'Hij mishandelde mam, misschien had hij haar wel vermoord als je niet had ingegrepen,' gromde ik kortaf. De woorden waren als troost bedoeld, maar het kwam eruit als een snauw.

Eindelijk kreeg Alice de boodschap. 'Ja,' zuchtte ze, 'ik heb iets goeds én iets slechts gedaan. Maar dan mag ik nog steeds niet naar de hemel. De hemel is alleen voor mensen die nooit iets slechts hebben gedaan.'

Ik rolde met mijn ogen. 'Waarom maak je je zo druk om een verzinsel uit een boekje, waar je volgens je eigen regels niet in mag?' vroeg ik terwijl ik me op mijn buik draaide.

Ze keek me glazig aan. Ik begreep haar niet, en zij begreep mijn onbegrip niet. Zo praatten we altijd langs elkaar heen, ookal waren we een eeneïge tweeling. Het punt was dat deze constante miscommunicatie alleen mij frustreerde terwijl zij zich er niets van aan trok.

Zonder zich wat aan te trekken van mijn tegenvraag ging ze verder.
'De enige manier waarop mensen als ik in de buurt van de hemel zouden kunnen komen, is als de hemel naar beneden valt.'

Het gesprek ging nergens heen en dat irriteerde me. 'Nee, Alice, het kan niet,' zei ik hard. 'De hemel kan niet naar beneden vallen.'

Haar voorheen glazige ogen werden plotseling helder, en haar verwarde gezicht vertoonde opluchting. Ze glimlachte warm, stond op en klopte haar kleren af. 'Ik snap het,' zei ze.

Met zekere stappen liep ze richting de rand van de klif. Ik sprong op en volgde haar, want ik had geen idee wat ze van plan was.

Aan de rand van de klif bleef ze staan. Met haar ogen op de hemel gericht mompelde ze, 'als ik kon vliegen, dan zou ik er wel kunnen komen.' Ze grinnikte om zichzelf. 'Maar dat kan niet.'

Met die woorden spreidde ze haar armen en sprong. Een halve meter omhoog, toen zes meter naar beneden. Steeds verder viel ze weg van de hemel, om op de rotsen te pletter te slaan.

Ik keek over de rand. Donkere wolken pakten zich samen boven het ellendige hoopje mens onderaan de klif terwijl dikke regendruppels gestaag begonnen te vallen.
De hemelse tranen daalden neer op de gevallen engel tussen de rotsen.

Ik liet me op de rand van de klif zakken. Mijn benen bungelden in het luchtledige en ik keek omhoog. De hemel zou nooit naar beneden komen, zelfs niet om een engel zonder vleugels op te halen.

Short StoriesWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu