Hoofdstuk 2 - Sofie

14 0 0
                                    

De kleine coupé reed rustig verder. Hoe hard het net nog ging, hoe ontzettend traag het nu ging. We waren vertrokken zonder Dara. We zouden te laat aankomen in het Noorden, wat zou betekenen dat we hoogstwaarschijnlijk straf zouden krijgen. Geen ernstige, maar het zou wel vermoeiend worden. Maar wat zou er met Dara gebeuren? Ik beet op mijn nagels, dat deed ik altijd als ik zenuwachtig was of als ik me zorgen maakte om iets of iemand. En momenteel waren mijn nagels korter dan ook maar mogelijk was, zo veel zorgen maakte ik me om Dara. Gepanikeerd begon ik door de coupé heen en weer te lopen. Ik wist dat het geen zin had en dat ik Oliver er alleen maar chagrijnig mee maakte, maar ik moest iets doen. Ik kon niet rustig stil zitten op de stoel met het idee dat Dara misschien wel opgepakt zou worden voor het ’s nachts rondzwerven in het verkeerde deel van de stad. Dat was een van de nadelen van onze stad. Ze wisten altijd in welke stad je leefde, omdat ze dat konden zien aan je uiterlijk. En als ze dan zagen dat je eigenlijk in het Noorden hoorde maar je was in het Zuiden…Dan was de kans groot dat je toekomst al redelijk verpest was hier.

“Stop eens met dat heen en weer lopen, ik word er gek van.” Zei Oliver. Ik negeerde wat hij zei en liep nog steeds rondjes in de coupé. “Serieus Sofie, stop” zei hij. Hij legde voorzichtig zijn hand op mijn arm om me tot rust te brengen. Met veel tegenzin ging ik op een stoel zitten. Ik wist dat hij gelijk had, hoe graag ik het ook niet wilde geloven.

“Wat moeten we doen?” fluisterde ik. Ik bekeek mijn nagels. Ik moest deze gewoonte echt afleren, het was echt niet goed voor mijn nagels als ze zoveel zenuwachtige momenten moesten overleven.

“Geen idee, maar laat het woord aan mij” zei hij. “Beloof het”

Ik slaakte een zucht. Hij zou wel gelijk hebben. Hij was de slimste van ons twee qua regels omzeilen. “Oké.” Ik legde mijn hoofd op zijn schouder en viel langzaam in slaap.

“Sofie, we zijn er” fluisterde Oliver in mijn oor. Langzaam opende ik mijn ogen. Ik wist niet zeker of ik wilde zien wat er buiten op me stond te wachten en of me dat wel goed zou doen. Maar het deed me juist goed. Toen ik mijn ogen open had gedaan zag ik een leeg station, net zoals op alle andere dagen. Dat was positief. Dat zou kunnen betekenen dat onze latere terugkomst ongemerkt was gebleven.

“Waarom is er niemand?” vroeg Oliver aan mij. Er was letterlijk niemand te bevinden op het spoor. Er was zelfs geen controleur bij de ingang die checkte of je wel of geen treinkaart had voor dat tijdstip. Vanaf dat moment begon ik te twijfelen of we wel ongemerkt waren gebleven.

“Geen idee.” Mijn stem klonk vreemd op het lege perron, het weergalmde tussen de muren en liet me bevriezen tot op het bot. Wat betekende dit? Waar was iedereen?

“Laten we snel naar huis gaan” zei hij, snel om zich heen kijkend.

Op een snel maar toch redelijk rustig tempo liepen we perron vier af, het perron waarmee je naar het Zuiden kon of terug naar het Noorden. Langzaam bereikte we het middelste punt van het hele station. Ik werd er zenuwachtig van. Op dat punt was het meestal loeidruk, maar wat als het daar nu ook leeg zou zijn? We liepen door het midden van de grote ronde ruimte toen er een vaag geluid klonk. Ik keek snel naar waar het geluid vandaan kwam. En toen zag ik iemand staan, helemaal in het donkerblauw gekleed. Hij had twee stokken in zijn hand waarvan ik niet wist of ik er wel of niet bang voor moest zijn. Voor ik het wist stond er in elke opening van iedere ingang een bewaker. Want zo waren bewakers in het Noorden gekleed, in blauwe pakken met twee stokken. Blijkbaar. Oliver had het me namelijk net in mijn oor gefluisterd. Nog nooit eerder had ik een bewaker gezien, dit was de allereerste keer en dat zegt heel wat. Zoveel hadden we toch zeker niet misdaan? Of wel?

“Enige geniale plannen?” vroeg ik zachtjes aan Oliver.

“Nee”

De bewakers bewogen niet. Ze staarden ons aan, dat was alles. Waar wachten ze op? Waarom kwamen ze niet gewoon naar ons toe? Voordat ik ook maar een reactie kon geven op wat er toen gebeurde vlogen ze op ons af, alsof het grote roofvogels waren die hun prooi eindelijk hadden gevonden. Ik verwachtte geplet te worden onder het gewicht van de bewakers, maar dat gebeurde niet. Wat er echter wel gebeurde, was dat ik en Oliver in een lift waren gezet met een lichtgrijs touw om ons heen gebonden dat er niet stevig uit zag, maar zodra je bewoog ging het strakker zitten en er was geen enkele mogelijkheid om het los te krijgen. “Zoveel hebben we toch niet misdaan?” vroeg ik Oliver. Ik keek naar mijn handen en zag geen enkele schram. Ze hadden me net toch geraakt? Waarom zag ik dan niets?

“Misschien wel?” zei Oliver vragend. Meestal had hij overal antwoord op gehad, of in ieder geval iets logisch. Maar dit, dit was geen antwoord wat ik van hem had verwacht. Misschien wel verwacht, maar ik had het liever niet gehoord. Ik had antwoord willen hebben op alle vragen die door mijn hoofd spookten.

De lift ging zo snel dat ik niet bij kon houden waar we allemaal langs kwamen. Ik begon me af te vragen waar we heen gingen, want zo ver was het gerechtsgebouw toch niet? Vanuit het niets stond er ineens een bewaker voor de doorzichtige deur, hij liet de deur open gaan en trok ons voorzichtig uit de lift. Hij glimlachte bemoedigend naar ons en duwde ons door een lange gang die was versierd met allerlei lichtgekleurde figuren. Toen we links afsloegen waren er ineens geen figuren meer te bekennen, het was gewoon een lege, benauwde en verwarrende gang. Je kon het einde niet zien en elke deur was hetzelfde. Nergens stond een cijfer op dus ging ik er maar vanuit dat de bewaker wist waar hij heen ging. De bewaker had precies hetzelfde blauwe pak aan als alle andere bewakers, alleen was hij iets molliger dan de anderen. Misschien had hij wel een andere functie? Plots draaide hij zich om en wees naar de deur links van hem. “Verder worden jullie geholpen door meneer Skey, tot ziens.”

Tot ziens? Lichtelijk gepanikeerd liep ik achter Oliver aan. Ik kon aan zijn schouders zien dat hij zich niet op zijn gemak voelde. Ik wilde zijn hand vastpakken, maar ik was vergeten dat er een sterk touw om me heen zat. Dus toen ik mijn hand uitstak trok het touw strak samen waardoor ik een zacht gilletje uitsloeg van angst. Als ik dit touw nog lang om zou moeten houden zou ik geen lucht meer binnen kunnen krijgen. Oliver had niet gereageerd op mijn gilletje, wat ook maar goed ook was, want naarmate we verder het donkere halletje in liepen kwamen er steeds meer bewakers te voorschijn. Nadat de hoeveelheid bewakers ongeveer constant was geworden kwamen we in een grote zaal terecht. Het leek een soort arena, maar dan in een gerechtsgebouw versie. De tribunes waren leeg en alleen voor ons zaten een aantal mensen. Toen ik naar het midden van de arena keek zag ik vier stoelen staan. Twee waren er natuurlijk voor mij en Oliver, maar waar waren die andere twee voor? Of stonden er altijd vier stoelen? Ik had werkelijk geen flauw idee, ik was nog nooit in het gerechtsgebouw geweest tot nu toe. Ik wist ook niet of ik daar wel zo blij mee moest zijn of niet. De houten vloer onder mijn voeten kraakte, wat het nog ongemakkelijker maakte om naar de stoel te moeten lopen. Ik liep voor Oliver richting de stoelen, het gaf me een prettig idee dat hij achter me liep. Toen ik aan de voorkant van de stoelen stond werden mijn ogen groot. Dara zat op een van de stoelen! Ik wilde naar haar toe om haar te knuffelen, maar gelukkig besefte ik net op tijd dat het touw om me heen zat en ik dat dus beter niet kon doen. Ze keek me aan met betraande ogen en knikte met haar hoofd naar de stoel naast haar. Snel ging ik naast haar zitten. Ik had geen tijd gehad om te kijken wie er op de vierde stoel zat, want voor ik het wist begon een man van het gerechtsgebouw te praten. Oliver kon nog net op tijd gaan zitten op de stoel links van Dara.

“Wij zijn hier bijeen gekomen wegens het gedrag van Dara en B. Zij hebben een aantal van de wetten overtreden waaronder een veel zorg zal kosten van ons. Jullie weten zelf heel goed waar ik het over heb, vandaar dat ik het er nu niet over ga hebben omdat ik het een schande vind. Ik heb je vrienden, als ik ze zo mag noemen, Sofie en Oliver erbij gehaald, omdat jij hen bij jullie probleem hebt betrokken. Deels hebben zij het natuurlijk ook zelf veroorzaakt dus zullen zij een taakstraf krijgen. Jullie daarentegen zullen niet alleen een taakstraf krijgen, maar ook een andere klus” zei de man die achter een tafeltje stond. Hij had veel rimpels en zijn kleren waren te groot voor hem waardoor hij extra klein leek. “Iemand tegenspraak?”

“Ja” antwoordde een lange, slanke vrouw vanaf de tribune. Ik beek haar vanaf de stoel en vroeg me af wie ze was en waarom ze een tegensprak had, je kan daar ook straf voor krijgen. “De jongeren moeten een langere taakstraf. Ze moeten leren van de fouten die ze hebben begaan en ik wil ze daar graag bij begeleiden.”

De vrouw die me eerst zo aardig leek te zijn, bleek dat toch niet zo te zijn. Schijn bedriegt.

Nadat de man met een aantal leden had gesproken op fluistertoon liep hij terug naar de tafel, schraapte zijn keel en sprak: “Met de langere taakstraf zijn we het eens, maar ze komen niet bij u hun taakstraf vergoeden. Ze komen ons hier in het gerechtsgebouw helpen. Gezien u ook een strafblad heeft hebben wij besloten dat het wellicht goed is voor u om te vertrekken naar het Zuiden”

Ik wist niet waarom het zo erg was, maar de vrouw keek hem met grote angstige ogen aan en leek wel in janken uit te kunnen barsten. Ik voelde een steek van medelijden, maar dat ging snel voorbij. Ik zou de komende drie maanden vol zitten met taakstraffen in het gerechtsgebouw. Oftewel: drie maanden absoluut geen leven hebben.

StairsWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu