Hoofdstuk 2

87 4 1
                                    

‘Ga je met me mee?’ Vroeg ze zachtjes terwijl ze me aantikte tegen mijn schouder.

‘Waarheen?’

‘Naar het ziekenhuis.’

‘En je ouders dan?’

‘Ik wil dat jij mee gaat.’

‘Goed. Dan ga ik met je mee.’

Ik keek even naar haar blauwe ogen die me aanstaarden. Ze leek een beetje angstig. Maar door mijn blindheid van verliefdheid kon ik het niet zien. Ik zag alleen een meisje, een mooi meisje. Ik hield van dat meisje. Zij was mijn ware liefde, voor altijd. Voor eeuwig.

Die dinsdag op 23 april gingen we samen naar het ziekenhuis. Ze had mij bij mijn bovenarm beet, en samen liepen we naar de balie toe. Ze liet wat pasjes zien en besprak wat met de zuster. Ik kan me niet meer herinneren wat ze zei, ik staarde naar haar toe. Ze zag er weer mooi uit vandaag. Een roze blouse met een strakke lichte spijkerbroek. Hij paste mooi bij haar. Alles stond mooi bij haar, zelfs een juten zak zou haar mooi staan. Ik hield mij niet bezig met het feit dat we in het ziekenhuis  liepen. Samen gingen we naar de wachtkamer. Waar ze een boekje pakte en alleen de plaatjes bekeek. Ze wou elk jurkje hebben die er in stond. Ik wou dat ik het geld had zodat ik haar alle jurkjes kon kopen. Ze zou ze allemaal passen. Toen haar naam werd geroepen door een oude man stond ze meteen op en gooide bijna het boekje op de tafel. Ik keek er even van op, ik had haar nog nooit zo gezien, zo ongeduldig.  Nu drong het pas tot me door. We waren op de afdeling oncologie. Verstijfd liep ik achter haar aan, ik besefte niet wat er haar en mij te wachten stond. De deur werd achter mij gesloten, en de man gaf mij een stevige hand.

‘Dokter Mak, aangenaam. U bent haar vriend?’

‘Nee, dat is mijn broer!’

Mijn hart verscheurde op dit moment. Ik kreeg een hand van een kankerspecialist en tegelijkertijd noemde zij mij haar broer. Mijn liefde noemde mij haar broer. Niks meer niks minder dan een broer.

‘Goed, ga zitten.’ Zei de man met zijn zware stem.

Ik liet mijzelf in de stoel zakken en bekeek de kamer. Er hingen plaatjes over het menselijk lichaam en over rode en witte bloedcellen.  Ik durfde niet meer naar haar te kijken, terwijl haar koude en trillerige hand toch de mijne vast had. Mijn hand voelde klam en zweterig aan voor haar, maar dat maakte haar niks uit.

‘Je test was vorige week, heb je nog pijn ervan overgehouden?’

‘Nou, ja een beetje maar het gaat wel weer.’ Antwoordde ze serieus terug.

Hoe kon zij nou serieus zijn. Ik had haar alleen serieus zien kijken als ze een boek las, of diep in gedachten zat. In haar dromen, in haar eigen wereldje. Tegelijkertijd dacht ik aan de leugen die zij mij vorige week wijsmaakte. Ze was helemaal niet bij de huisarts, ze had hier een kankertest. Zonder iets te vertellen aan mij. Hoe kon ze.

‘Ik zal je de uitslag maar gelijk vertellen.’

Ze keek naar haar schoenen, iets wat ik haar nooit had zien doen. Ze keek altijd recht voor zich uit, nooit omlaag. Ze zei dat, dat voor onzekere mensen was, iets wat ik altijd deed. Ze wees mij er altijd op om het niet te doen. Ik leerde het af voor haar, en daardoor voelde ik mij ook een stuk zekerder van mijzelf.

‘Ik heb geen goed nieuws, ik moet je teleurstellen dat je kankerpositief bent. Je hebt leukemie. Dit is wel een kankersoort dat goed te bestrijden is met Chemotherapie..’

De man praatte nog lang door, en het mooiste meisje van de wereld was opeens de mooiste niet meer. Ze huilde en stamelde wat onverstaanbare woorden. Het enige dat door mijn hoofd weergalmde waren de woorden van de dokter. ‘Kankerpositief. Leukemie. Wat is eigenlijk leukemie, oh ja chemotherapie kan het verhelpen. En haar lange blonde haren dan? Ik was al helemaal vergeten dat ze mij haar broer had genoemd en ik was er allang niet meer mee bezig. Mijn meisje had kanker, en haar ouders wisten van niks. Ik moest haar steunen tot ze weer beter werd. Ik ging ervoor zorgen dat ze beter werd!

ObsessieWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu