een tintelend gevoel

1 0 0
                                    




           

'Rustig blijven liggen,' zegt een warme lage stem. Twee handen raken mijn schouders aan, uit die handen stroomt een tinteling. Ik voel hoe de pijn minder wordt. Ik kan weer ademhalen.

     Langzaam open ik mijn ogen. Ik kijk recht in het gezicht van de blonde jongen. Hij zit op zijn knieën voorzichtig met zijn handen mijn schouders te strelen.

     Ogenblikkelijk probeer ik mezelf op te richten.

     Hij houdt me tegen en drukt me terug op de verandavloer. 'Wacht. Nog even.'

     Mijn lichaam lijkt vanzelf te gehoorzamen. Het tintelende gevoel stroomt verder mijn huid in en de pijn in mijn ribbenkast ebt volledig weg. Ik probeer niet met mijn ogen te knipperen, omdat ik bang ben dat hij dan weer verdwijnt, maar dat lukt niet zo goed.

     Tot mijn opluchting blijft hij zitten waar hij zit.

     Mijn hart begint nog harder te bonken. In mijn buik kriebelt het. Waar komt hij vandaan? Wie is hij?

     De vragen tollen door mijn hoofd, maar het enige wat ik kan uitbrengen, en dan ook nog met een klein en huilerig stemmetje, is: 'Mijn hoofd doet zeer.'

     'Geen zorgen.' Hij houdt zijn handen boven mijn hoofd en ook daar ebt de pijn weg.

     'Kun je staan?' Hij helpt me overeind. Ik heb nog nooit zulke helderblauwe ogen gezien. Zijn ze echt zo blauw, of draagt hij gekleurde lenzen?

     Hij raakt met zijn vingers mijn kin kort aan. 'Het spijt me. Ik wilde je niet laten schrikken.'

     Mijn keel zit dicht – verdorie - waarom komt er geen geluid uit?

     Ik kuch. Eindelijk. 'Vannacht was je in mijn kamer.'

     Hij glimlacht. 'Dat doe ik iedere nacht - al zeven maanden lang.'

     'Wat...?' Mijn keel knijpt weer dicht. Ik slik.

      'Mijn naam is Daniël Korvet en zolang mijn probleem niet opgelost is, kun je het beste een hond aanschaffen.' Hij grijnst. 'Voor overdag.' Dan draait hij zich om en loopt met een soepele tred richting het tuinhek in het achterste gedeelte van de tuin, dat onze privé-ingang naar het bos is.

     'Wacht!' roep ik. Een golf van paniek rolt door mijn lichaam. Ik wil niet dat hij weer in het luchtledige verdwijnt. Maar het is al te laat.

     In de voortuin klinkt het geluid van autodeuren die dichtgeslagen worden. Is hij daarom weggegaan? Ik sta op en loop om het huis heen naar de jeep.

     'Jij komt goed van pas,' zegt mijn moeder. 'Draag jij de courgettes even naar de keuken?' Ze wappert met haar hand voor haar gezicht. 'Ze zeggen dat de bijen uitsterven, maar sinds kort lijken het er steeds meer te worden.'

     'Ik zal nog eens kijken,' zegt mijn vader. 'Het kan zijn dat we een nest hebben in die oude schoorsteen.'

     'Ik vind bijen prima,' zegt mam. 'Alleen niet in mijn huis.'

     Ik leg de courgettes op het aanrecht en loop als in een trance naar boven. De jongen. Een enge vogel. Bijen. Mevrouw Anderson die me ineens een geheimzinnig schriftje geeft. Een pratende kast. Ik kan er niet meer tegen. 

     In de badkamer draai ik de kraan open; het water voelt goed in mijn gezicht. Ik beweeg met mijn schouders en klop tegen mijn ribbenkast. Niks. Geen greintje pijn meer. Waren niet zojuist al mijn ribben gebroken? Een verdord klimopblaadje valt in de wasbak en als ik het opraap, zie ik een vieze veeg op mijn elleboog zitten.

     In mijn slaapkamer leun ik over de rand van het raamkozijn en tuur naar de lindebomen. Daniël is echt verdwenen. Zijn krachtige handen lijken nog steeds op mijn schouders te rusten.

     Mijn iPhone maakt tingelende geluidjes.

     Verstrooid zoek ik in mijn rugzak naar het apparaat.

     Het is Ben. Mijn beste vriend. Geen verkering. We hebben elkaar verleden jaar op een schoolfeest ontmoet. Sindsdien zijn we onafscheidelijk. Ben heeft bruine ogen en donker haar, dat als een gordijn, sluik voor zijn ogen hangt en je doet afvragen, of hij überhaupt wel iets ziet.

     'Stille wateren hebben diepe gronden,' zei mijn vader na een paar avondjes Ben.

     Ben is lid van de scouting en hij is een scout in hart en nieren, altijd bereid een helpende hand te bieden - vooral als het om de mijne gaat.

     Heb je zin om vrijdag met me mee te gaan naar de scouting?

     Of heb je al met die lieve vriendin van je afgesproken?

                                                           Mari zit nog in Parijs met haar ouders, app ik terug.

     Dus je gaat met me mee?

                                                           Ja, leuk. Ik kan wel wat afleiding gebruiken.

     Top. Om kwart voor zes bij mij.

                                                           Prima.

     Op de vloer ligt mijn rugzak. Ik raap hem op, glijd uit over het bruine schriftje dat er uitgevallen is en grijp me vast aan het gordijn. Ik hoor een scheurend geluid.

     Kreunend laat ik me op de grond zakken. In mijn handen houd ik een stuk gordijn met lila en roze bloemetjes erop.

     En dan weet ik het zeker: ik wil niet langer in de war raken door een blonde jongen, die zomaar kan verschijnen en verdwijnen. Ik wil niets weten over cirkels die gaan beginnen. Ik wil geen nachtmerries meer waarin ik in een boom verander. Ik wil niet dat mijn kast tegen me praat. De vogels moeten ophouden met mij lastig te vallen. Kan ik niet gewoon rustig vakantie houden? Daar heeft een tiener recht op, weet je. Het hele jaar worden we door leraren afgebeuld, moeten we idioot vroeg ons bed uit en door weer en wind naar school. En dan krijgen we zes piepkleine weekjes vakantie. Ik wil met Mari winkelen, samen met haar het Rijksmuseum bezoeken, op het strand liggen, of met Ben door de duinen wandelen.

     Maar het ziet ernaar uit dat deze zomer heel anders gaat verlopen dan ik gepland heb.

De LichtdragerWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu