Ongeduldig kijk ik op mijn horloge. Die stomme treinen ook, altijd laat. Ik begin zenuwachtig te worden en ga van spanning met mijn benen wiebelen en steeds weer op mijn tenen staan, en weer terug. Ik zucht om de vijf seconden. De man naast mij verplaatst zich zelfs. In de verte zie ik iemand staan, gevaarlijk dicht bij de rails. Ik twijfel even, maar ren dan naar de persoon toe. Het voelt allemaal heel slecht aan en ik ben er zo ongeveer zeker van dat ik mijn trein ga missen. Toch loop ik door, in grote passen en ik ren nog net niet. In de verte zie ik de trein naderen. Ik begin te rennen en te rennen en ik stop niet voor ik bij de persoon ben en dan zie ik dat hij het is. De jongen waar ik tegenop ben gelopen. Ik twijfel geen seconde en trek hem aan zijn arm van de rand weg. De trein raast voorbij. We vallen allebei op de grond. Hij kijkt me aan met tranen in zijn ogen en begint te huilen zoals ik een jongen nog nooit heb zien huilen. Mensen komen om ons heen staan. Iemand wil de politie bellen maar ik zeg dat het oké is. Het is oké. Dat zeg ik tegen hem. Het is oké. Het is allemaal oké. We zitten zeker een kwartier op de grond. Dan komt hij recht. "Dankjewel", zegt hij. "Dankjewel." Ik kijk hem aan.
"Ik heb je hele plan verpest."
"Het was gedoemd om te mislukken. Het was een dom idee van mij om te denken dat er niemand zou zijn die dit zou doen."
"Ja, maar toch. Door mij ben je hier nog en het is duidelijk dat dat niet de bedoeling was. Kunnen we misschien van de grond op staan? We kunnen ergens iets drinken en verder praten. Als je dat wilt, ten minste." Hij glimlacht. Het is de mooiste, meest trieste glimlach die ik ooit in mijn hele leven al heb gezien.
"Vind ik prima."Ik kijk hem de hele tijd aan onderweg. Hij heeft blauwe ogen en zwart haar en hij ziet er sterk en fragiel uit tegelijkertijd. Hij staart naar zijn schoenen, die niet veel meer voorstellen. Een zool met een lap stof erover is het meer. "Dus", zeg ik. En dan weet ik niet meer wat ik moet zeggen. Want wat vraag je aan iemand die net zelfmoord had willen plegen? "Hoe gaat het" zou dom zijn. "Dus..." zeg ik nogmaals, maar eigenlijk meer tegen mezelf dan tegen hem. Dan vind ik iets waarmee ik mijn dus kan aanvullen. "Wat is je naam?"
Hij kijkt. "Sam."
"Mooie naam."
"Hoe heet jij?"
Ik grinnik. "November."
"Apart", zegt hij. "Heel mooi."
En zwijgend lopen we verder. Ik heb een beetje spijt van hem mee te vragen want hij is verre van spraakzaam, maar ik had hem ook niet achter kunnen laten want hij zou het waarschijnlijk ergens anders weer geprobeerd hebben en dat zou ik mezelf nooit kunnen vergeven. En hem ook niet. Ik heb amper met hem gesproken maar het voelt alsof hij me begrijpt en dat maakt de stilte draaglijker.
"Het spijt mij", zegt hij. "Als ik je heb laten schrikken. Je hebt nu vast je trein gemist. Het spijt mij. Ik kan je beter laten."
Ik reageer geshockeerd. "Nee! Ik ging toch nergens naar toe. Nou ja, wel ergens, maar ik weet niet waar. Dus ik heb praktisch gezien niets gemist. En dit is belangrijker dan een trein."
Hij kijkt me aan met, alweer, tranen in zijn ogen. Ik heb waarschijnlijk nog nooit een jongen ontmoet die zo gevoelig is. Hij komt me bekend voor. Ik denk dat hij bij me op school zit maar ik zou het niet kunnen zeggen met zekerheid. Het zou waarschijnlijk ook raar zijn om hem dat nu te vragen. Ik weet niet wat ik tegen hem moet zeggen, dus geef ik hem maar een schouderklopje. Het is een dom gebaar maar ik wist niet wat ik anders moest doen. Ik besluit niets meer te zeggen en we lopen in stilte verder.
JE LEEST
Het was Juli
RomanceHet is een warme zomerdag in Juli. De 16-jarige November staat op het perron, klaar om te vertrekken en niet meer terug te komen. Klaar om de pijn te verlaten. Sam is 17 en doodongelukkig. Hij wilt voor de trein springen. Verstrooid en alleen baant...