EN MISSCHIEN HAD ik moeten bewegen, door de zee van leerlingen. Maar ergens wilde ik niet in zijn vaarwater komen, ergens wilde ik niet roekeloos naar hem toe dobberen en hem vertellen dat er maar één stroom in de oceaan was, en die stroom liep naar hem toe. Altijd naar hem.
Zou hij me laten verdrinken, vroeg ik me dan af. Zou hij mijn zijlen verbranden, zou hij het dek vol laten lopen met water, zou hij gaten in de zijkant boren.
Want het was zo duidelijk,
zo doorzichtig als het zuiverste water,
nog beter te aanschouwen dan een haaienvin,
die het oppervlak doorbrak.
En nog was hij blind en keek hij liever naar de wolken,
die als jonge schapen aan de hemel dansten.
Ik wist niet of hij zich thuis voelde in het water, of engelen uit de hemel immer in staat waren om te genieten van de verkoeling onder de zon. Wie kon weten of hij gedoemd was terug te verlangen naar zijn thuis, of hij gedoemd was mij nooit echt te zien, zelfs niet als ik mijn eigen schip zou laten ontvlammen in de nacht en het alle motten naar mij toe zou leidden.
Maar hij was geen mot, hij was een vlinder, en een gloeiende zon van zichzelf.
En wat was de nachthemel, als je de regenboog kon proeven?
JE LEEST
Droomprins Gezocht [oud]
RomanceDe zestienjarige Nathaniel Young heeft niets te klagen: een leuke vriendengroep, een stabiele thuissituatie en genoeg sporttalent voor een studiebeurs. Het enige obstakel in zijn leven is dat hij bi is en nog in de kast zit, maar dat is niet echt ee...