Maar net zoals de tocht van de zonnestralen lang duurt en gemakkelijk geblokkeerd kan worden door een miezerige regenwolk, zo is ook mijn eenmalige goede humeur makkelijk te breken. Rookwolken uit de stad waaien me toe, fijn stof vult mijn longen eenmaal ik de grote weg bereik en bendes eerstejaars die niet kunnen fietsen rijden me voor de voeten. Eénmaal aangekomen op school is mijn humeur weer gedaald tot ver onder het vriespunt. Het weer lijkt mee te gaan in mijn opzet want dikke sneeuwvlokken vallen als een witte waterval uit te lucht en toveren alles om in vage afgeronde vormen alsof de wereld voorbereidingen treft voor een peuter die elk moment kan vallen. Thuis zou ik dit fantastisch vinden. Ik zou zo naar buiten lopen om wat in te sneeuw te rollen of om een fort te bouwen. Soms wil het kleine kind in mij ook wat. Tenminste, dat zou ik hebben gedaan voor Fedra. Maar nu ben ik niet thuis. En nu is Fedra er niet meer. Hier ben ik op school, in een betonnen jungle die zichzelf een stad noemt. Hier diep in de binnenstad valt geen witte sneeuw. Hier valt enkel zwarte sneeuw, vervuild door dieselwagens en de rook van de zware metaalfabrieken. Net zoals ik enkel maar zwarte sneeuw zie in mijn leven.
Ik hang mijn inmiddels doorweekte (zowel door de sneeuw als door zweet) jas omhoog aan een kleurloze kapstok zoals je ze enkel in scholen vindt. Ik vergaar mijn boeken en schuifel naar mijn vrienden. Inderdaad, beste lezer, ik schuifel. Vroeger zou ik naar hen toe zijn gerend, honderduit vertellend over mijn kerstcadeaus (een sportzak en een boek 'Firefield'), spectaculaire sneeuwbalgevechten en nieuwe films. Misschien zou ik zelfs hebben voorgesteld om iets te gaan drinken om het tweede trimester goed in te zetten. Maar dat was vroeger. Net zoals witte sneeuw, vergiftigd door uitlaatgassen, zwart wordt, heeft Fedra ook mijn leven zwart gemaakt. Ik zeg nauwelijks nog iets bij mijn vrienden. Mijn enthousiasme is gesmolten zoals een sneeuwvlokje op een warme zomerdag, mijn lach weggespoeld door de herfstregens, vermengd met mijn tranen. In het begin hadden mijn vrienden me proberen op te peppen. Ze hadden geprobeerd me te helpen, me uit de put te trekken. Maar de put is te diep en hun touw te kort. De duisternis die in me huist is niet te bevatten. Ondertussen zijn ze al gewend aan mijn stilzwijgen.
Toch onderneemt Peter nog een dappere poging om me bij het gesprek te betrekken: 'Jonas, wat denk jij daarvan?' Peter is veruit de kleinste van heel ons groepje. Met zijn 1 meter 60 kwamen zijn blonde lokken net tot aan mijn kin. Maar Peter mocht dan klein zijn, hij had wel een groot hart. Hij probeerde als enige – samen met Tom – de duisternis in me op te vullen. Niet dat dat effect had, je kon net zo goed water naar de zee dragen. Schaapachtig antwoord ik: 'Wat moet ik waarvan vinden?' Zelfs de gesprekken met mijn vrienden boeien me niet meer. Wat boeit me eigenlijk wel nog tegenwoordig? Eigenlijk mocht het een wonder worden genoemd dat mijn vrienden me nog steeds steunden. 'Jonas, waar zit jij toch met je gedachten?' , lacht Peter. Zijn aanstekelijke glimlach slaat echter te pletter tegen mijn ijskoude humeur. Lukas geeft me een zachte klap tegen mijn wang: 'Wakker worden!'. Lukas is de grootste van onze bende en ook de sterkste. Hij heeft donkerbruin kroezelhaar en is een dromerig type. Hoewel hij soms nogal nonchalant leek, had hij een enorme mensenkennis, wat misschien had geleid dat hij een vaste weekendjob had bij de plaatselijke Spar. Lukas klaagde steevast over de verschrikkelijke muziek in de winkel, volgens hem hielden ze de klanten meer weg dan ze er lokte. Ik glimlach zachtjes naar Lukas. Natuurlijk ben ik wakker, hij was de dromer. Of was dit alles misschien gewoon een illusie? 'Jonas, wat is er toch met je?', vraagt Robin. Robin was de muziekfreak van onze bende maar wist soms scherp uit de hoek te komen. 'Waar is die vrolijke jongen die we vorig jaar zagen? Waar is je kracht om bergen te verzetten, je wil, je enthousiasme? Kijk naar jezelf: het licht is uit je helderblauwe ogen verdwenen, je bruine haar is zijn glans kwijt, je gezicht is mager en uitgemergeld ...' Ik voel de tranen opwellen. Robin had niets verkeerd gezegd, hij had juist de waarheid gezegd. Dat was juist waarom het zo kwetste. Peter zag dat het moment me te veel werd en ging beschermend voor me staan, als een wolvin die probeerde haar jong te beschermen. Ik slik mijn tranen weg, hier op school zou ik geen drama maken. Ik hakkel sorry en slenter weg met Peter in mijn kielzog. Robin schreeuwt me na: 'Jonas, je weet dat we je niet willen kwetsen! Maar je moet de waarheid durven onder ogen zien, anders kan je niet verder!' In mijn ogen kan ik niet verder. Er was maar één waarheid en die heette Fedra. Zonder haar was mijn leven een leugen. Ik had het hen wel willen uitleggen ... Maar ze zouden het toch niet begrijpen. Niemand begreep het, ik was alleen op de wereld. Ik was niets, ik was niemand. Ik was veranderd van een tovenaar in een bedelaar ...
Bedelaar
Eens was ik een grote tovenaar, een ware goochelaar. Ik had een wonderbaarlijke magie die liefde en geluk bracht. Maar vandaag niet meer. Vandaag ben ik niet langer een magische tovenaar. Vandaag ben ik diegene die betoverd moet worden, die nood heeft aan een lach, een licht, een knuffel. De konijnen zijn uit m'n hoed, de duiven uit m'n jas, de magie uit m'n lichaam. Weggevoerd door dezelfde golven die het brachten en eronder bedolven. Hoe kan ik nog toveren als ik geen magie meer heb? Hoe kan ik een lach brengen, als ik zelf geen glimlach meer kan vormen. Hoe kan ik knuffelen als er niemand mij wil knuffelen? Ik wil wenen, ik wil roepen, ik wil mijn magie terug! Maar er is niemand waartegen ik kan roepen, niemand die m'n magie kan terugbrengen. Zonder magie ben ik niets, niemand, een leeg omhulsel. Een zwak en kwetsbaar kaarsje in een allesvretende duisternis. Ik heb zin om te schreien, maar er is niemand om m'n tranen weg te vegen. Niemand die mij verteld dat alles goedkomt. Ik kon alles met m'n magie, alles, behalve één ding: mezelf betoveren. Omdat ik betoverd was door jou. Jij was mijn magie, was mijn lach, mijn geluk. Maar jij bent weg, ver weg. Opgelost zoals mist op een zomerdag. Jij bent hier niet meer, net als mijn magie. Krijg ik ooit m'n magie terug? Kan ik ooit terug een tovenaar worden? Ik kan het, ik voel het, ik heb het nog in de vingers. Maar ik heb iemand nodig die mij betoverd. Kan jij het, kan jij me opnieuw betoveren?
Vroeger was ik een tovenaar, een ware goochelaar
Nu loop ik over diezelfde straat
Maar dan als bedelaar
JE LEEST
Venire
RomanceBeste lezer, dit boek is niet zomaar een boek. Het is geen boek dat je neemt om op avontuur te gaan met een held die heroïsche gevechten beleeft, noch is het een psychologische thriller. Dit boek is een wandeling, een tocht, die je vele uitzichten e...