Proloog

39 4 0
                                    

De straten van Mengaer waren leeg. Het was een kille herfstavond, maar er hing nog een vleugje van de hete zomer. Het rook er naar zeewater en vis met een zoete hint van kruiden en zweet. Af en toe klonk er geluid: het blikken, metalen geluid van afvalbakken. Een schreeuw. Gefluister van de wind. Gekraak van de boten die in de haven lagen te wachten tot de ochtend aanbrak. In de duisternis zag je de contouren van de hoge huizen van het noordelijke deel van de populaire havenstad. 

Verder dan een incident in Oost was er niet zoveel gebeurd vannacht. Joost vond het een prima nacht om de wacht te houden, al was het een beetje saai. Hij was pas net aangenomen als Falterk. Toen hij klein was had hij al bewondering voor de recherche. Ze hadden prachtige uniformen en hoe ze smerige criminelen op hun plaats zetten vond hij het allermooiste dat er bestond. Dus toen hij 16 jaar was geworden en zijn school had afgemaakt was hij gaan solliciteren. De hoofdbeambte van zijn stad was erg blij met hem. Er was een tekort aan Falterken en het werd steeds gevaarlijker in Falteria. Ze konden alle jonge, sterke mensen gebruiken. Hij werd naar een populaire, maar niet al te grote stad gestuurd om daar de orde te bewaren. Dat was Mengaer geworden.

Ze hadden hier erg veel last van bendes die de buurt terroriseerden. Ze hadden ze nu verwijderd uit West, het rijkere deel van de stad. Het volgende plan was het Centrum. De hoofdbeambte had gezegd dat de Minister van Binnen- en Buitenland vond dat Mengaer een hele populaire havenstad kon worden, met veel toeristen. De Falterken zouden er voor gaan zorgen dat dat zou gebeuren. En Joost was daar een deel van. Tot nu toe waren ze erg tevreden met hem. Misschien zou hij wel een promotie krijgen als ze klaar waren.

Hij maakte zijn ronde verder af, hij was nu in het gevaarlijkste en meest criminele deel van de stad en alles ging tot nu toe prima. Toen ineens was er even licht. Het leek op de bliksem, maar er klonk geen donder na de bruuske flits. Er stonden plotseling twee mensen in de lege straat. Haastige voetstappen klonken, maar niet luid genoeg om iemand wakker te maken. In het donker waren de mensen bijna onmogelijk te onderscheiden. Ze overlegden fluisterend, maar op een hoog tempo. 

'Weet je zeker dat dit-' je kon een vrouw hoorbaar horen slikken 'dat dit de juiste plek is'? 'Ik ben er helemaal zeker van dat dit Mengaer is' zei een man zacht. 'Ik bedoel om op te groeien. Ik denk niet-' de vrouw werd onderbroken door de man: 'Eef we hebben dit al honderd keer besproken. Dit is de juiste plek. Hier word niet gezocht'. De vrouw knikte: 'we moeten opschieten'. Dit keer knikte de man. Het leek of ze op de vlucht waren, vond Joost en hij besloot dit stel eens goed in de gaten te houden.

Joost volgde ze door het noordelijke deel en na een tijdje rees een oud huis op uit de schaduwen. Als je je ogen goed dichtkneep kon je het woord Tehuis, dat in grote letters op de voorkant boven de voordeur stond, lezen. Het rook hier nog erger naar zilt en het was hier niet zo stil meer. Je hoorde zacht gejammer uit de oude ramen komen, er zat geen glas meer in, het houten kozijn was verpieterd en kon een goede opknapbeurt wel gebruiken. De vrouw keek de man veelbeduidend aan. 'Het kan niet anders Eva' zei hij zacht. Ze waren jong erg jong. De vrouw slikte haar tranen weg: 'ik weet het Amichai, maar ik kan het niet. Ik ben bang'. De man legde een bundeltje neer en kuste de tranen weg. 'Samen'. 

Toen waren ze weg. Joost knipperde met zijn ogen. Hij had weer lopen dromen. Het was al erg laat en hij moest zijn ronde nog afmaken. De kloktoren sloeg 2 keer. 2 uur 's nachts. Iemand anders zou de wacht nu overnemen en ook een ronde maken. Hij moest echt gaan slapen voordat hij zich meer dingen ging verbeelden. Met zijn hoofd in de wolken lopen zou niet echt goed zijn voor zijn promotie. Hij draaide zich om en beende weg zonder nog een keer om te kijken.

Op de stoep voor het Tehuis lag een bundeltje. Gehuil klonk uit het hoopje dekentjes. Het ging over in gekrijs. De deur werd opengegooid, in de deuropening stond een vrouw. Ze zuchtte, pakte het bundeltje op en nam het mee naar binnen. 

De wind fluisterde nog steeds. De straten van Mengaer waren leeg.

De Afstammeling (Elementenacademie 1)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu