13.

12 5 0
                                    

Langzaam opent Alice haar ogen. Ze knippert een paar keer voor haar ogen wennen aan de donkere omgeving. Wanneer ze de voorwerpen kan onderscheiden in de donkere kamer, realiseert ze zich dat ze op een bed ligt van iemands slaapkamer. Op de tast zoekt ze naar de uitgang, ze legt haar hand op de deurkruk en opent de deur. 

Een gezin zit aan de eettafel, de ruimte is gevuld met een heerlijke geur van de kookkunsten van het gezin dat ervoor zorgt dat Alice begint te watertanden. De twee kleine kinderen aan de tafel grappen wat terwijl ze eten en moeten steeds gecorrigeerd worden door hun moeder die zegt; "niet met volle mond praten." Alice weet niet hoe lang ze daar al staat, maar de vader krijgt haar in de gaten en verwelkomt haar.

"Alice Kruidnagel, je bent wakker! Eet toch eens wat!" Roept hij verwelkomend. Hij pakt een bord en schept een grote portie op.  "Waar ben ik. Welke dag is het?" Vraagt Alice. Het is op slag stil in de kamer die wordt verlicht door een paar olielampen die een beetje sfeer brengen. De herinneringen komen bij Alice naar boven. Ze was onderweg naar het kasteel... ze viel flauw en nu? Nu is ze hier. "Waar ben ik!" Roep ze luider nu. Als niemand antwoord geeft pakt ze een van de olielampen en gaat daarmee in de slaapkamer. "Waar is mijn koffer? Ik had een koffer bij me! Daar zit het tegengif in! Waar is het." 
Ondertussen zijn beide ouders haar gevolgd in de kamer. "We hebben je hier veilig naartoe gebracht." Antwoord de moeder.
"Veilig? Als je mij niet gauw verteld waar mijn koffer ligt!" Dreigt Alice.
"Die is hier." Zegt de man met de koffer in zijn hand. Alice loopt naar hem toe en grist het uit zijn handen. Als ze de koffer opent ziet ze dat de meeste flacons eruit zijn gehaald, de flacons met het tegengif erin, ze zijn weg. Ademloos blijft Alice naar een halflege koffer staren. Haar mooie kleine koffertje die ze overal mee naartoe nam, die haar hielp op haar reis, is geplunderd. 

"Toen de menigte zagen dat je flauwviel en dat koffertje zo dicht tegen je aangedrukt had, besloten ze om de inhoud ervan te pakken." Vertelt de moeder in een zachte stem. Alice zakt op haar knieën. De mensen hebben zelfs de zaadjes, bundels en blaadjes meegenomen. "En wat deden jullie?" Vraagt Alice langzaam. Geen antwoord.

"Als jullie een flacon hebben gepakt, ze dat dan alsjeblieft eerlijk." Haar stem breekt bijna. De man en vrouw knikken. "Onze lieve meisje," begint de man, "ze werd ziek, heel erg ziek. We zagen snel dat het van het gif komt. We waren radeloos, iedereen zei dat we haar zouden verliezen."
"Toen jij de stad binnenkwam zagen we dit als een kans om ons meisje te redden," zegt de moeder die een traan laat vallen, "en het heeft gewerkt. Ze is zo fit! Ze lacht zelfs weer, ze eet en ze maakt grapjes."

Alice blijft het aanhoren, maar wordt er niet vrolijker op. Haar hersenen maken overuren. "Waarom namen jullie mij hiernaartoe?" Vraagt ze.
"Iedereen liet je achter op straat, ik vond niet dat we dat zo moesten doen, vooral als je ons zo goed hebt geholpen," de man schraapt zijn keel, "ik droeg je toen naar huis. Zo wilde ik nog enige mate van respect aan je tonen." 

Het is een lange tijd stil. De vrouw verlaat de kamer om de kinderen naar bed te brengen. Alice kijkt nog steeds naar haar half lege koffer. De man verontschuldigt zich en vertrekt daarna ook. Zodra beide ouders weg zijn, haalt Alice alles uit de koffer en zet het netjes naar haar neer. Ze voelt aan de zijkanten van de bodem tot ze het draadje vind aan weerskanten. Ze trekt er voorzichtig aan zodat de bodem los komt te zitten en uit de koffer gehaald kan worden. Met haar ogen dicht hoopt ze dat niemand wist van de dubbele bodem. Zodra ze de eerste bodem eruit heeft gehaald en naast haar heeft neergelegd, kijkt ze met een oog in haar koffertje. Haar hart is weer gevuld met hoop! De laatste flacon met het remedie is er nog, de paarse kristal en nog een paar ingrediënten voor het remedie. Ze is blij dat ze er toch voor heeft gekozen om van ieder voorwerp één in de onderste bodem te zetten, hoe veel tijd het ook kost. 

Nu ze dit weet, moest ze snel naar het kasteel voor haar zus die waarschijnlijk nu doodziek in bed ligt. Wanneer ze alles in haar koffer heeft gestopt komt ze de eetkamer weer binnen. De vader kijkt haar aan, spijt in zijn ogen. "Ik zou graag wat willen eten." Zegt Alice die een grote glimlach ontvangt. "Maar, uw zuster?" Vraagt de man dan terwijl hij haar eten brengt. "Ik weet precies hoe ik dit ga oplossen." Zegt Alice die zeker is van haar zaak. Ze kijkt uit het raam, het is aardedonker. Nog even volhouden Nathalie. Ik ben er bijna.


De volgende ochtend is Alice vroeg uit de veren. Ze borstelt haar bruin golvend haar die tot haar heupen komen als ze het vlecht. Haar olijfkleurige huid is een tint donkerder geworden doordat ze zolang in de zon heeft gezeten de afgelopen dagen. De douche die ze nam vanochtend laat haar huid een beetje stralen, ze is de hele reis nooit zo schoon geweest, beseft ze. Ze kijkt in haar groene ogen die zelfvertrouwen uitstralen en gunt haarzelf een lach. Iets in haar begint op te wellen, is het trots? Ze schudt haar hoofd terwijl ze haar lach probeert te onderdrukken. Ze trekt de jurk aan die ze van de moeder van het gezin mocht lenen, de jurk past haar als gegoten. Een zachtgroene jurk dat tot haar enkels valt en makkelijk in te bewegen is. De moeder vond het zelf een oude jurk, maar Alice vind het meer dan genoeg. 

Alice doet mee met het ontbijt en speelt even met de meisjes die haar graag willen leren kennen. "Later als ik groot ben, wil ik net zo zijn als jij!" Het meisje heeft grote bruine ogen en kijkt Alice vol bewondering aan. Haar zwarte krullen bewegen mee als ze vrolijk op en neer springt. Alice glimlacht naar haar. "Later als jij groot bent, " zegt ze, " zul jij de persoon zijn die je in je hart al bent." Het meisje kijkt haar verbaasd aan, ze is te jong om te begrijpen wat Alice bedoelt. Als vierjarige kijk je natuurlijk tegen iemand op. "En ik dan?" Vraagt de oudere zus van het meisje die zes jaar is. De twee meisjes lijken wel elkaars evenbeeld. "Jij zakt net als je zusje een goed hart hebben, vrijgevig en slim." De meiden beginnen te lachen als Alice ze een dikke knuffel geeft. "Ik moet er vandoor." 

Ze neemt afscheid van het gezin en vervolgd haar reis weer naar het kassteel. Alice weet niet of dit bij haar gave hoort, maar ze kon voelen of de kinderen krachten of gave zouden krijgen. De jongste heeft krachten, dat was voor Alice meteen al duidelijk toen ze hoorde dat die ziek werd van het gif. De oudste een gave, alleen kon Alice niet plaatsen waar voor krachten of gave de kinderen zouden hebben. De meiden zijn slim en energiek en zullen groeien tot fantastische vrouwen die veel zullen betekenen voor de samenleving. 

Alice nadert het kasteel. Vol zelfvertrouwen loopt ze het gebouw binnen die minder intimiderend overkomt dan de eerste keer. "Ik ben er bijna Nathalie." Fluistert ze naar niemand in het bijzonder.

Giftuinen | De begaafdenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu