Ons dijkhuisje aan 't Bosch was de ideale uitvalbasis voor onze kat Gijs. Achter het huis waren grote tuinen en daar Gijs geen enkele afscheiding respecteerde, was het voor hem één groot jachtgebied. En natuurlijk kreeg hij daar ook zijn vijanden. De meest geduchte was wel de duivenmelker aan de Boomgaardstraat. Die nam met zijn duiven deel aan vliegwedstrijden en ja, dan heb je van die dagen dat de duiven terugkomen en geklokt moeten worden. Gijs zag het met grote belangstelling aan, likte zijn bek al bij voorbaat af, daarmee bewijzend dat zijn doelstelling nogal verschilde met die van de duivenmelker. Die stond naast zijn duivenhok met een bakje voer te rammelen en voordurend: "Tuut, tuut, tuut!" te roepen. De terugkerende duiven cirkelden boven het hok, zagen Gijs en weigerden te landen. De duivenmelker, gekleed in grijze stofjas, werd er gek van, zag zijn prijzengeld in rook op gaan en snapte er niets van. Totdat hij Gijs ontwaarde op het dak van het schuurtje naast het duivenhok. Een ongekend lange reeks vloeken waren 't resultaat. Met een orkaan van verwensingen verjoeg hij Gijs. "Ik schiet 'm verrot, dat kreng!" riep hij herhaaldelijk. Gelukkig wist de duivenmelker niet dat de kat van ons was, en eerlijk gezegd wilden we dat maar zo houden.
Tot overmaat van ramp bleek buurman Jan ineens ook duivenliefhebber te zijn. Hij liet 2 megaduivenhokken in zijn tuin plaatsen. Toen zijn duiven daarin onderdak hadden gevonden, kregen we natuurlijk klachten. Tot nu toe had Jan de overlast van Gijs gedoogd. Hij vond de kattendrollen die hij tussen zijn Afrikaantjes vond so wie so al niks, maar nu hij duiven hield, was 't toch echt te erg met die kat. We hoorden 't aan en raadde hem aan vooral water naar Gijs te gooien. Dat deed hij en Gijs begreep 't, hij liet zich niet meer in de tuin van buurman Jan zien.
Gijs had een nieuw jachtgebied ontdekt: de Buitenwaard. Dit was een opgespoten stuk grond dat grensde aan het Pontonniersterrein. Het lag nog steeds braak, omdat de megalomane plannen van de burgemeester om hier het stadshart te vestigen geen genade vonden bij de bevolking en derhalve ook niet bij de gemeenteraad. Er groeiden allerlei pioniersplanten en er zaten mooie vogels. Het ontbrak er nog aan dat de rugstreepkikker of de korenwolf werden gesignaleerd, anders was het voor eeuwig tot beschermd natuurgebied verklaard. Maar wat meer was: de zanderige bodem was uitstekend geschikt voor het bouwen van hutten, een kolfje naar de hand van de buurtkinderen. Niet dat Gijs dit interesseerde, nee, er zaten muizen en konijntjes. Daar had Gijs wel wat mee. Dagelijks kwam hij thuis met zijn buit. Als je het huis binnenging, deed je er goed aan over de mat heen te stappen, want daarop kon zomaar een dode muis liggen.
Op een dag kwam Gijs thuis met een jong eendje, dat we nog net uit zijn klauwen konden redden. Natuurlijk, de kinderen eisten dat het eendje verpleegd moest worden. We zette 't in een grote doos, maakten van oude lappen een nestje en zorgden ervoor dat Gijs niet in de buurt van de doos kwam, noemde hem moordenaar, maar dat liet Gijs onverschillig. Wie pakte er nou eten af? Rare mensen! Het eendje was gelukkig niet gewond, maar 't tierde niet. Een week later was 't dood. Stom van ons, zo'n eendje is getraumatiseerd, mist zijn moeder en zijn omgeving. Wijsheid achteraf: zet zo'n eendje direct terug in de sloot! Het weerhield Gijs niet van zijn jachtpartijen, hij kwam zelfs aanzetten met een dood konijn. Toen we duidelijk maakten er niet blij mee te zijn, was meneer beledigd. Gijs vertrok weer naar zijn jachtgebied.
Om op de Buitenpolder te komen moest Gijs de dijk oversteken en dat werd 'm bijna fataal. Hoewel de dijk geen hoofdontsluiting voor 't verkeer meer was, reden er toch aardig wat auto's. Vaak schoot hij net voor een auto langs naar de overkant. Een gierend gerem bewees dat hij 't voor de zoveelste keer weer eens net gered had. Op een dag kwam Gijs 's avonds niet thuis. We maakten ons ongerust en zochten de hele buurt af, rammelden met kattenbrokjes. Geen gemiauw, geen Gijs! Die nacht, ver na middennacht, schrok ik wakker van een klagelijk geluid. Ik sprong uit bed en deed de voordeur open. Daar lag Gijs voor de deur, een zielig hoopje kat, dat zich met zijn laatste krachten naar binnen trachtte te slepen. Het lukte niet, hij zakte in elkaar. Ik tilde 'm op en bracht 'm naar zijn mand. Hij trilde over zijn hele lijf en hij had pijn, kennelijk in zijn lendenen. Het was duidelijk: Gijs was aangereden en had voor dood in een tuin aan de overkant gelegen. Zou hij buitenwesten zijn geweest? Wie zal 't zeggen! Midden in de nacht had hij zich naar huis gesleept.
Gijs was volledig uitgedroogd. Met een lepeltje gooide ik water in zijn bek. 't Hielp, maar 't trillen over zijn lijf hield niet op. Hij was volledig getraumatiseerd. Ik wikkelde 'm in zijn dekentje en hield 'm uren lang vast. Pas tegen het ochtendgloren werd Gijs rustig en ontspande zich. Eindelijk viel hij in slaap.
De volgende dagen bleef Gijs in zijn mand. Langzaam herstelde hij, soms kroop hij voorzichtig uit zijn mand, liep met stijve pootjes een rondje in de huiskamer en vleide zich daarna van uitputting weer in zijn mand. Maar Gijs was sterk, hij had geen botbreuken opgelopen, wel kneuzingen. Hij herstelde snel, hetgeen ik constateerde toen ik op een avond van m'n werk thuiskwam en Gijs over de dijk richting Buitenwaard zag sprinten. Net voor een auto langs! Gijs was weer beter!
Wordt vervolgd
JE LEEST
Gijs
Historical FictionGijs, onze kat, speelde een belangrijke rol in ons leven. Hij was een kater van de oude stempel, die ons als huisgenoten geduldig verdroeg en ons waardeerde voor de zorg die we aan hem besteedde. Een glimp van zijn liefde voor ons gezin was bij wijl...