H I R A E T H
[subst. Welsh] Een heimwee naar een thuis waarnaar je niet meer kan terugkeren. Een verlangen naar het verloren verleden.
"Gaan we eentje door?"Langzaam trok ik mijn ogen los van het beschilderde doek voor me en keek ik recht in de staalblauwe ogen van mijn vriendin. Haar sproetjes stonden in een fel contrast met de verder bleke huid van haar neus en wangen, en doordat ik net naar het groene landschap op het schilderij had zitten staren tot mijn ogen er pijn van deden, dansten de groene vlekken ook over haar gezicht.
Ze zette een stap opzij en wees achter zich en terwijl ze indringend in mijn ogen bleef kijken. "Zaal. Verder?" Haar toon was streng, alsof ze het tegen één van haar ongehoorzame kleuters had.
Nu pas merkte ik hoe wit de ruimte waarin we stonden eigenlijk was, en mijn blik gleed kort langs andere schilderijen in de ruimte waar ik nog niet aan toe geraakt was, die ik alweer vergeten was.
Madeleine interesseerde zich niet zo in kunst; in de tijd dat ik deze ruimte was binnengewandeld en alle eerste indrukken op me had laten afkomen, had zij alles al gezien en bracht ze de rest van de tijd door op de bank in het midden van de zaal, hopend dat ik niet te lang bleef staan voor het eerste schilderij.
Eigenlijk snapte ik wel dat ze zich ergerde aan mij, alleen kwam ik nooit buiten voor sluitingstijd. Alleen zou ik waarschijnlijk niet eens buiten geraken.
"Nog even," antwoordde ik, en ik merkte dat ze met haar ogen rolde, ik hoefde niet eens meer te kijken.
Ze maakte aanstalten om weg te gaan, maar ik hield haar tegen. "Blijf alsjeblieft, Madeleine," zei ik zacht.
Maar het was genoeg geweest. Ze schudde mijn hand van haar arm en liep de ruimte door, terwijl mijn ogen haar bewegingen volgden.
Het was nog maar middag en de zon scheen door de glazen wand de smetteloos witte zaal binnen. Ze wierp een gele gloed op de vijf schilderijen die er hingen.
Ondanks mijn eerdere protesten slenterden mijn benen toch langzaam naar het tweede schilderij, terwijl mijn hart en mijn ogen nog steeds bezig waren met het eerste groene landschap.
Ik hoorde het geklik van Madeleines hakjes wegsterven in de verte en langzaam maar zeker was het enkel nog mijn ademhaling die geluid maakt in de kamer. Nu Madeleine weg was vormde er zich een onheilspellend gevoel in de lucht. Alle haartjes op mijn arm zetten zich rechtovereind en ik kromp instinctief wat in elkaar. Elke cel in mijn lichaam schreeuwde gevaar, op mijn benen, ogen en hart na, die zich nog steeds niet van het schilderij hadden kunnen losmaken.
Hoewel ik de enige was in de ruimte, misschien net omdát ik de enige was in de ruimte, hing er een sfeer die ik nooit eerder ervaren leek te hebben, en toch herinnerde ik dat het elke keer opnieuw zo voelde. Een gevoel van gemeenschap, ook al was er niemand in de buurt, een gevoel van thuishoren, hoewel dat in deze harde wereld niet veel voorkwam, een gevoel van eenzaamheid, hoewel ik wist dat op deze blauwe bol onmogelijk was.
Maar ik was ook niet alleen.
Intussen stond ik voor het tweede schilderij van de muur, waarop een net iets dorpser landschap te zien was. Er liepen wat mensen rond op een geplaveid pleintje en in de achtergrond kon ik wat schaapjes op een berg ontwaren.
Ik strekte mijn hand uit en voelde het doek onder mijn eeltige vingertoppen. De verf was glad en koud, ondanks dat de zon er al een eindje op scheen.
Ik sloot mijn ogen en liet mijn vinger over het doek gaan, ik voelde het reliëf van de verf, dat de meester zo hard had proberen mijden, had proberen gladstrijken. En terwijl mijn vingers over de zachte penseelstreken gleden voelde ik hoe het doek meegaf en warmer werd onder mijn handen. Mijn vingers begroeven zich in de warme pels van een hond en ik kon de bedrijvigheid van het dorp om me heen horen gonzen. Ik snoof de lichte lentelucht die vaag wat bloesems met zich meedroeg en voelde de zon branden op mijn gezicht.
Toen ik mijn ogen weer opende lag de glimlach nog om mijn lippen, maar was al de rest verdwenen.
Naast me stond een museumwachter geduldig naar me te kijken. Mijn hand had een scheur gemaakt in het doek en leunde tegen de witte muur erachter.
De hond was wel nog zichtbaar in een hoek en speelde met enkele kinderen.
Voor het eerst sinds ik het museum die middag was binnengewandeld, lukte het me om mijn aandacht volledig van de schilderijen af te halen en draaide ik me glimlachend om naar de bewaker.
"Ik schilder hem wel opnieuw hoor, Frederik."
De man schudde eens onbegrijpend met zijn hoofd, maar ik kon zien hoe er op die strenge mond toch een klein glimlachje speelde.
Ik hielp hem het schilderij van de muur halen, bezoekers waren er op dit uur toch niet meer, en net voor hij het in mijn atelier kon zetten, streken mijn vingers nog eens over de hond in de hoek van het tafereel.
"Ooit vind ik wel een weg terug, Mira," fluisterde ik.
Madeleine zat thuis op me te wachten. Ze begreep dat ik kunst nodig had, dat ik het graag zag. Zij vond het ook mooi, zei ze, maar ze was het beu. Ze was dat ene stadsmuseum beu en ze vond die nieuwe tentoonstelling maar niets. Ze was mij beu.
Ik liet haar gaan. Ik was haar ook beu. Want hoe kon iemand als zij nu begrijpen dat kunst niet diende om 'mooi te zijn'? Kunst is gewoon een andere manier van schreeuwen.
JE LEEST
Fika
RandomF I K A [subs. Zweeds] Een moment om te vertragen en de goede dingen in het leven te appreciëren. [letterlijk] Een koffie met vrienden en gebakjes. Beste vrienden, neem een virtueel koekje en schuif bij in deze eclectische wereld van gedachten, kor...