19. Ongeval

183 11 2
                                    

We hebben de rest van de avond een film gekeken en ik moest moeite doen om niet in slaap te vallen. Uiteindelijk ben ik terug in mijn eigen bed geraakt zonder dat mijn ouders het merkten. De volgende ochtend had ik nog altijd huisarrest, dus konden we niet afspreken. We chatten wel de hele dag en hij zei dat hij me zou komen ontvoeren als ik de dag erna niet kon afspreken. Gelukkig heb ik hem dat uit zijn hoofd weten te praten, want volgens mij zou hij het nog gedaan hebben ook. Als ik nu aan alles van de voorbije dagen terugdenk, lijkt het wel een boze droom. Behalve mijn huisarrest dan, die is behoorlijk echt.
Nu lig ik hier te liggen. Calum en ik hebben even een chat pauze, want hij gaat douchen. Dan kan ik net zo goed iets nuttigs doen. Om mama een plezier te doen verlaat ik mijn kamer en ruim ik de ontbijttafel op. Misschien dat dat haar overhaalt om mijn huisarrest te laten vallen. Waarschijnlijk niet.
Terwijl ik de borden opeenstapel, kijk ik uit het raam. De lucht is helder en de zon schijnt warm voor een winterdag. Zonde dat ik niet weg mag. Een donkergrijze auto komt de straat in gereden. De auto zwalkt zo hard dat zelfs ik er duizelig van word door ernaar te kijken. Ik draai met mijn ogen. Welke idioot rijdt er nu zo op de weg? Ik loop naar de keuken en zet de stapel borden op het aanrecht.
Plots hoor ik autobanden gillen. Dan volgt er een klap. Het lijkt zo dichtbij dat ik denk dat het huis gaat instorten, maar er gebeurt niets. Snel ren ik naar het raam. Er moet iets gebeurd zijn met die auto!
Een paar meter van ons huis zie ik een rookwolk opstijgen. Niet goed. Zonder dat ik erover nadenk ren ik naar buiten. Er moeten nog mensen in de auto zitten! De auto is met een klap tot stilstand gekomen tegen de gevel van onze buren. De hele motorkap is ingedeukt en in de voorruit zijn ontelbare barsten te zien. Tussen al die brokken zie ik iemand liggen aan de bestuurskant. Andere mensen komen ook naar buiten gerend en ik hoor iemand de ambulance bellen.
Ik let niet op de rook of de brokstukken en trek het portier van de auto open. Wie er ook in zit, hij of zij moet eruit.
Een man, nee, een jongen ligt bewusteloos op de zetel. Een straal bloed sijpelt van zijn voorhoofd naar beneden. De rook beneemt me de adem en prikt in mijn ogen. Ik hoest en probeer de jongen onder zijn oksels vast te nemen om hem eruit te sleuren. Ik trek en het lichaam dat er heel erg levenloos uitziet, geeft mee.
Ergens verderop klinken sirenes en omstaanders roepen dat ik weg moet lopen omdat de auto elk moment kan ontploffen. Maar ik luister niet.
Ik krijg hem uit de auto, maar ik voel mijn kracht afnemen door de rook. Mijn spieren moeten zich tot het uiterste spannen en mijn longen snakken naar verse lucht. Voor ik hem zo ver mogelijk wegsleep, kijk ik nog even op. Vlammen proberen onder de motorkap vandaan te glippen. De politie, brandweer en ambulance zijn gearriveerd en politiemannen houden omstaanders weg. Ik trek met alle kracht aan het lichaam om zo snel mogelijk weg te raken van de rook en de vlammen. Brandweermannen komen aangesneld op het moment dat de kracht uit mijn armen wegvloeit. De rook brandt nog steeds in mijn longen, waardoor ademhalen moeilijker wordt. Iemand neemt de jongen vast en draagt hem weg. Iemand anders ondersteunt mij om zo snel mogelijk weg te komen.
Wanneer we bij de politieversperring zijn aangekomen, weerklinkt een ontploffing. Vluchtig kijk ik om en zie de auto uit elkaar vliegen.
Over een goede timing gesproken.
De omstaanders uiten kreten van angst en ontzetting. Tussen hen zie ik mijn ouders staan. Ze proberen zich door de massa een weg te banen naar mij, maar ik word weg geëscorteerd naar de ziekenwagen.
Als ik door deuren naar binnen ga, ligt de jongen al op een brancard. Verplegers nemen me over van de brandweerman en zorgen dat ik kan gaan zitten. Wel tien keer vragen ze of het goed met me gaat en controleren ze me op wonden terwijl de ziekenwagen wegrijdt en telkens weer antwoord ik dat het prima gaat en dat ik enkel wat pijn heb aan mijn longen. Uiteindelijk is er iemand zo slim om me water te geven dat ik gulzig opdrink. Een verpleger legt me uit dat ik meega voor verder onderzoek, maar dat had ik zelf ook al bedacht. Samen met de twee verplegers die bezig zijn met de jongen zit er ook nog een politieman achterin.
"Kan ik u even spreken, juffrouw?" Ik draai me vermoeid naar hem toe. "Kunt u vertellen wat er allemaal precies gebeurd is?"
Méént hij dat nu? Een verhoor?!
Een van de verplegers heeft hem gehoord en komt me te hulp.
"Schaamt u u niet? Deze juffrouw is dringend aan rust toe. Nu is ze niet in staat een verhoor af te leggen!" De strenge ondertoon van zijn stem zou eenieder meteen het zwijgen hebben opgelegd, maar toch probeert de agent nog eens.
"Ja, maar..."
"Niets ja, maar! Hebt u me niet verstaan of zo? Deze juffrouw heeft rust nodig!" Na die woorden besluit de agent dat het misschien toch beter is om zijn mond te houden. Koppig staart hij dan maar naar buiten uit het raampje.
Nu ik niet meer onder druk sta, besluit ik de jongens eens echt te bekijken. Om de een of andere reden komt hij me bekend voor. Als ik nu die wondjes in zijn gezicht wegdenk net als het vuil, dan...
OMG! Nee, dat kan niet waar zijn! Het is hem, geen twijfel mogelijk. Maar wat deed hij hier? Hij woont helemaal niet in mijn buurt?
Een van de verplegers ziet mijn geschokte gezicht. "Is er iets?" vraagt hij.
Ik schud mijn hoofd. "Nee, ik... ik werd alleen wat duizelig." De verpleger gelooft me en vraagt niet verder.
Als hij zo zwalkte, moest hij dronken geweest zijn. Heel erg dronken. Ik kan nog steeds niet geloven dat hij nu voor me ligt. Wat bezielde hem? Ik denk dat ik dat alleen maar te weten kom als hij wakker wordt.
Áls hij wakker wordt...

------------------------------------------------------------------------

Sorry dat het zo lang duurde voor het vervolg. Veel leesplezier!

xxx Emmy

Choices / Calum HoodWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu