Ik zette wederom een stap dichter naar het lichaam. Nog steeds verwachtend dat hij in een oogwenk kon veranderen in een wolk van vlees, tanden, klauwen en ogen. "Waar ben ik?", vroeg de jongen met een gebroken stem. Hij leek klein en miserabel. Bleek en droge lippen. Ik kreeg een zekere zin van medelijden voor de jongen. Ik moest opeens denken aan mijn eigen eerste weken. De slopende dagen, de kille nachten, de angst.
Ik zette een laatste stap tot ik precies naast de jongen stond. Ik hurkte naast de jongen, van dichtbij zag ik zijn gigantische wallen. "Hoe noem je jongen?", vroeg ik zijn vraag negerend.
De jongen leek na te denken. Hij sloot zijn ogen, ik wist hoe het voelde, het geheugenverlies was een zekerheid hier. Ik deed vaak meditatieoefeningen om mijn gezonde geest te behouden. Voor zover die nog intact was natuurlijk.
"Joseph?", fluisterde hij. Het klonk meer als een vraag aan een onbekende entiteit dan een zeker antwoord. Ik knikte bedachtzaam terwijl ik zijn gezicht in de gaten hield. "Wanneer ben je verschenen?". De jongen keek met een pijnlijk gezicht terwijl hij iets probeerde te herinneren. "Ik weet het niet..", hij leek zijn tranen te proberen in te houden. "Misschien een maand of twee geleden?" Ik knikte opnieuw. Tijd was hier iets flexibel, veranderlijk. Ik was pas na een jaar of drie erachter gekomen hoe ik de tijd in de gaten kon houden. De enigste manier was de zomer-en winterstormen in de gaten te houden. Ik stond terug recht en gebaarde dat de jongen moest opstaan. De jongen keek me even aan met doffe ogen, hij probeerde het een keer maar raakte niet recht. Ik stak mijn hand uit, hij nam mijn hand aan. Zijn hand voelde glad, zonder de eelt of littekens als op mijn eigen handen. Ik trok hem overeind. De jongen ging bijna weer door zijn knieën maar ik trok zijn hand over mijn schouders voor hij kon vallen. Hij kreunde: "Sorry, ik...", ik onderbrak hem "Geen zorgen". Ik droeg hem naar mijn lemen hutje. De hut bestond uit een kleine ronde muur als een soort kleine koepel, vanbinnen stond er een tafel gesneden uit ivoor. Naast de hut stond een oven gebakken uit klei. Achter de hut was er een kleine moestuin, uit de grond gegroeid met een gigantische hoeveelheid moeite en doorzetting. Het meeste van het jaar zat ik in de kleine uitgegraven kelder, deze was afgesloten met een kleien tablet. Deze bleef koel zelfs tijdens hittegolven en het gaf bescherming tegen de Beesten in de nacht. Ik droeg de jongen naar binnen en zette hem in de enige stoel, zijn lichaam zakte als een lappenpop erin.
Ik ging naar beneden in de kelder die een redelijk grote kamer was. In het vertrek lag een slaapmat gemaakt uit vacht, een tafel in het midden met mijn proviand op en daarnaast mijn gereedschappen, een kleine bijl, schep, speer. Ik nam de kom met de koude bietensoep, daarnaast lag mijn zelf gesneden bestek uit bot. Dus greep ik een lepel en nam de twee terug mee naar boven. De jongen zat nog steeds in de stoel, maar hij was in slaap gevallen. Ik zette de kom met een een luide tik op de tafel. Hij schoot wakker: "Eten," verkondigde ik. De jongen keek me even vragend aan alsof hij niet meer wist wat dat woord betekende. Op deze plek kun je niet doodgaan maar je had je energie nodig om de dagelijkse taken door te komen. De jongen viel daarna direct aan. Hij schrokte de soep naar binnen, eerst gebruikte hij de lepel maar daarna pakte hij de kom gewoon op en slokte de rest van de soep naar binnen. Hij zette de kom neer en haalde diep adem. Alsof hij tijdens dit hele vertoon geen adem binnen had gekregen.
"Fijn dat je het lekker vond". zei ik droog.

JE LEEST
Botten en stof
FantasyEen jongen zwalkte door de verblindende, witte woestenij van zand en stof. Beroofd van zijn herinneringen kon hij zich niet herinneren hoe hij op die plek gekomen was. Voet voor voet stap voor stap. Tot hij in de verte een rode stip zag verschijnen.