proloog

201 14 0
                                    

De takken kraken onder me voeten, de wind giert langs me oren. Ik moet blijven rennen. De adrenaline pompt door me aderen bij het horen van het geritsel in de bossen achter me.

Blijf rennen, wat je ook doet blijf rennen.

Het is de stem in me hoofd die altijd tegen me praat. We zijn het niet altijd eens maar nu wel.

Het geluid komt dichterbij en ik weet wat het is. Het angst zweet breekt me uit, ik moet blijven rennen.

Hoe hebben ze me gevonden? En wat willen ze van me?

Ze zitten al maanden achter me aan en ik weet het nog steeds niet. Ze kwamen uit het niks, in eens waren ze daar, waar ik ook liep, waar ik ook heen ging, ze volgde me altijd. Eerst op een afstand maar ze kwamen steeds dichterbij. Mensen, als ik ze zo kan noemen, met lange tanden en zwarte ogen. Hun sprong talent is enorm en ze zijn snel, zo verschrikkelijk snel.

Shit...! Ik moet uitkijken waar ik ren.

Ik heb geprobeerd tegen ze te vechten maar het maakte niks uit.

Ik weet niet waar ik heen ren maar het mijn stem zegt me af te buigen, naar links te gaan. Ik glij met één hand over de grond terwijl ik een sliding maak om van richting te veranderen.

 Ook ik ben snel, sneller dan anderen. Niemand kon mij ooit bij houden tot ik deze freaks tegen kwam.

Blijven rennen je bent er bijna.

Waar dan? Waar ga ik heen.

Ze zitten vlak achter me, minstens vijf.

Blijf rennen, niet stoppen.

Mijn hart klopt in mijn keel er zit minstens 3 meter tussen mij en mijn achtervolger.

Mijn voet blijft haken.

Nee! Dit kan niet gebeuren.

Ik rol over mezelf heen en glij door over de grond tot ik stil kom te liggen in een open stuk grasveld omringd door bomen en struiken. De klap heeft me goed pijn gedaan en ik probeer overeind te komen.

Een harde dreun is hoorbaar en een zwart gestalte is zichtbaar voor me. Vanuit een hurkende positie staat het lange gestalte op. Nog meer volgen die met een enorme snelheid aan komen zetten en plots tot stilstand komen naast de eerste. Ik lig nog steeds half op de grond leunend op me armen, verstijfd door de figuren die voor me staan.

Gekleed in lange zwarte jassen komen ze op me af lopen. Ik kruip naar achteren richting de bossen maar het gestalte staat al voor me en hurkte zich voor me neer.

"Daar ben je dan eindelijk": zegt hij. Het figuur voor me lijkt mannelijk. Hij heeft kort blond haar dat naar achteren zit, een lang wit gezicht met ingevallen wangen en ogen zo zwart als de nacht.

Nu zou ik willen dat me stem tegen me praat.

Het figuur staat zo dicht bij dit ik zijn adem in mijn gezicht kan voelen. Hij ruikt aan mij, inhaleert diep mijn geur in.

Freak.

Hij grijnst en staat dan op. "Zonde dat z'n poppetje als jij niet zo lang in deze wereld mag blijven": Zegt hij terwijl hij aan z'n nagels frunnikt en op me neer kijkt.

Ik ben bang, doods bang. Ik heb geen energie meer om te vechten of om überhaupt op te staan.

De andere aanvallers lopen rustig met een brede grijns op me af. Ik duik in één als laatste poging van verdediging. Ik weet zeker dat me laatste moment geslagen heeft.

Ze zijn er.

Plots gaat mijn gevoel van angst weg. In en oogwenk springt er een donker gedaante over me heen en werkt de aanvallers weg. Meerdere volgen en gaan één op één de strijd aan met de aanvallers.

Ze zijn enorm, het zijn... het zijn wolven. Enorme wolven zijn in gevecht met mijn aanvallers.

We zijn nu veilig. Hoor ik mijn stem zeggen.

Ik hoor geschreeuw en gejank om me heen van de aanvallers en de wolven. Meerdere gevechten spelen zich af voor me. De aanvallers druipen af en de gene met het blonde haar springt op een hoge tak in een boom.

"Wij zullen elkaar weer zien poppetje" Zegt hij met een grijns op zijn gezicht en hij verdwijnt in het woud.

De wolven voor me komen bij één en lopen langs me heen. Ze kijken me aan terwijl ik nog op de grond lig en verdwijnen dan in het woud achter me. Eén voor één verdwijnen ze, behalve één, een grote bruine wolf staat voor me. En met groot bedoel ik heel groot. De grote van een kleine wagen zou een gepaste omschrijving zijn.

Wees niet bang. Hoor ik mijn stem zeggen.

De wolf staat nog steeds voor en beweegt niet. Hij kijkt me juist vragend aan. Ik heb geen kracht meer over en voel mezelf omvallen. Voordat me ogen dicht vallen ze ik de wolf nog op me aflopen. Me zicht word wazig, de wolf komt dichter bij, zijn dat... zijn dat mensen voeten? Alles word donker.



One of themWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu