Hoofdstuk 4

133 9 1
                                    


"Wacht even, drinken van mensen bloed, geen zonlicht, onsterflijk, vieren delen. Heb je het hier over vampiers?" Roep ik uit.

Conall kijkt mij recht in mijn ogen aan.

"Jullie denken serieus dat ik geloof dat er vampiers rondlopen? Dat vampiers mij hebben aangevallen?"

Ik sta op van de bank compleet in ongeloof dat ze mij dit verhaal proberen aan te praten. Sky zit naast me op de bank en kijkt naar Conall. Ik zucht boos een loop de kamer uit naar de voordeur.

"Catharina wacht!" Hoor ik Sky achter mij roepen.

"Laat haar gaan Sky, ze komt wel terug. Ze heeft wat tijd nodig." Zegt Conall tegen Sky. Sky knikt maar met een ongeruste blik op de open deur gericht waar ik net door vertrokken ben.

Ik loop de tuin uit terug het bos in. Denken ze nou serieus dat ik zo naïef ben om in sprookjes te geloven. Vampiers, kom op zeg. Boos loop ik met grote stappen door het bos. Boos dat ik mij heb laten mee leiden naar het huis van een dwaze oude man. Boos dat ik mij om de tuin heb laten leiden en ze mij wilde doen geloven in deze nonsens.

Ik ben inmiddels al een heel eind het woud in en gezien de zon laag staat is het al laat in de middag. Ik moet een plek vinden om te overnachten. Ik loop verder door en kom iets tegen wat lijkt op een grot. Het is droog en hol en beschermt me tegen wind en regen. Er zijn geen sporen van dieren die hier mogelijk kunnen verblijven.

Ik laat mijn schuilplaats achter om hout te sprokkelen voor een vuur. Het is misschien mei en overdag aangenaam maar s 'nachts kan het nog akelig fris zijn. Tijdens het verzamelen van houd gaan de woorden van Conall door mijn hoofd.

"Het houd zichzelf in de schaduw, omdat daglicht zijn ware aard onthuld. Ze zijn snel, sterk, onbevreesd en moordlustig. Het rust nooit want het heeft geen slaap nodig. Het geen wat dit roofdier leid tot zijn moordlustige waanzin is menselijk bloed."

Ik denk terug aan de gevechten die ik met mijn aanvallers heb gehad. Dat het geen zin had om zelf in de aanval te gaan.

De eerste keer dat ze echt op me af kwamen was 3 maanden geleden, ik liep in het donker richting de herberg waar ik die avond zou verblijven en voelde dat ze dichterbij kwamen. Mijn zenuwen sloegen op hol en ik voelde angst over mij heen komen. Toen rook ik het pas echt goed, die geur, die vieze penetrante lucht. De geur van mijn aanvaller, hij stond vlak achter mij. Ik probeerde mij zo langzaam mogelijk om te draaien en daar stond hij. De koude rillingen gingen over mijn rug. Nog geen meter bij mij vandaan keek hij op mij neer. Mijn hart bonkte in mijn keel en mijn stem riep maar dat ik daar weg moest, dat ik moest rennen voor mijn leven. Maar ik was nieuwsgierig, meer dan dat goed voor mij was. Ik stond daar oog in oog met een wezen dat al maanden achter mij aan zat. Zijn emotieloze gezicht maakte een glimlach en zijn lange tanden werden zichtbaar. Ik slikte uit reflex en wou me omdraaien en weg rennen. Maar ik wachtte, wachtte tot de man voor mij iets zou doen. Ik wachtte op zijn reactie, maar die kwam niet. Ik kon de spanning niet meer aan en draaide me om. Zo hard al ik kon rende ik weg van het figuur en ik hoorde dat het de achtervolging in had gezet. Toen kwam ik voor het eerst in contact met de snelheid van dit wezen, in een oogwenk stond hij voor mij. Ik verstikte van angst toen hij uit het niks daar was. Ik draaide me om en rende de andere kant op. Zo hard als ik kon, ik rende de hoek om en weer, weer stond het wezen daar. Hoe kon dit? Ik maakte een sliding om mezelf te stoppen en draaide weer om maar was te langzaam, het stond alweer voor mij. Hij tilde zijn arm op naast zijn lichaam en haalde naar mij uit. Met één slag kwam ik terecht tegen de muur. De lucht werd uit mijn longen geslagen en ik kreeg geen adem meer. Met één arm tegen mijn borst en de ander tegen de grond aan geduwd probeerde ik overeind te komen. De man kwam op mij af, ik was verstijfd van angst en pijn. Ik sloot mijn ogen en vreesde het ergste, maar er gebeurde niks. Ik opende mijn ogen en zag dat het wezen weg was. Waarom weet ik niet maar ik weet dat ik vanaf dat moment ben gaan trainen.

Trainen om sneller te worden, sterker te worden. En het werkte, binnen enkele weken was ik net zo snel als zij waren en kon ik hun klappen beter incasseren. Ik heb ze zelfs een keer geraakt maar het maakte altijd weinig uit. Ze lachte het van zich af en kwamen dan weer op mij af. Ik heb tot nu toe altijd kunnen ontsnappen aan ze maar gister kwamen ze zo dicht bij. Ik dacht altijd dat ik ze deed uitputten en dat ik ze daardoor kwijt raakte. Maar gister hebben ze vijf volle uren achter mij aan gezeten. Normaal was ik ze wel met een uur kwijt, maar gister was anders. Gister 'speelde' ze niet meer met me. Gister gingen ze voor de jacht, ze deden alles om mij te pakken te krijgen. De adrenaline pompte door mijn aderen en ik was sneller dan ooit, maar alsnog niet snel of sterk genoeg.

Inmiddels heb ik genoeg hout verzameld en ga ik terug naar de grot. Ik maak mijn vuur door een houten stokje met de punt rond te laten draaien op een anderen. Het vuur brand goed en ik ga er naast liggen. De zon is al lang onder gegaan en ik ben moe na een dag als deze.

 Mijn gedachten gaan uit naar mijn aanvallers en dat ik nog sterker en sneller moet worden. Ook denk ik aan de worden van Conall en dat zijn beschrijving van de wezens wel erg overeen komt. Vlak voor ik in slaap val zie ik opnieuw het beeld van de dag er voor. Van de wolven, en de voeten, en dat alles zwart werd.



One of themWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu