4

5 0 0
                                        

"Slome slak dat je bent." riep Kapille naar me toe, we waren aan het rennen in de straten. Hij had een grote voorsprong op me. "Wacht dan toch op me, kikker." hij keek me met opgetrokken wenkbrauw aan. "Kikker?!" Hij gilde het uit en moest toen hard lachen. "Kwak." met een boze blik keek ik hem aan, langzamerhand naderde ik hem, want hij was inmiddels al gestopt met rennen. "Dat duurde lang." gaapte hij en keek me grijnzend aan. "Jaja." en stak mn tong naar hem uit. "Shhh." deed Kapille en legde een vinger op mn mond. Als teken dat we stil moesten zijn. Hij pakte mn hand vast en hield die stevig vast. Kijkend om me heen, was er allemaal bomen te bespeuren, we naderde de rand van het bos aan. Het leek alsof er een schaduw zich verplaatste achter de bomen, als dat waarvoor we stil moesten zijn. Mn hart begon langzaam sneller te bonken, je kon hem zowat horen bonken. De angst van Kapille was niet zo groot, maar een klein beetje. Zijn energie zat vol adrenaline met een vleugje angstheid. Zijn ogen flitste heen en weer, zoekend of er wat te ontdekken viel. Maar de schaduw was weg.
We liepen snel naar huis toe, naar mn tante's huis. "Wat was dat?" Er was angst te horen in mn stem. "Ik weet het niet zo goed. Het was lastig om het goed te zien, en kan er dus niet mijn vinger opleggen, wat het was. Maar ik heb wel een vermoeden." hij keek me aan, met zijn blauwe ogen, die nu iets donkerder leken. "Waarschijnlijk was het een Wudah, een wezen dat vooral in de nacht leeft en anders overdag in de schaduwen en is zelf ook wel een schaduw. Verder voed het zich van verdorde bladeren, zoals in de herfst, maar ze eten ook gewone dingen zoals wij en kunnen ook menselijke gedaantes aannemen en kunnen een mens zijn.
Ze hebben allemaal een unieke kracht, die bij de geboorte is ontstaan en vanzelf verder wordt ontwikkeld. Sommige daarvan kunnen gevaarlijk zijn." het was een hoop informatie, dat hij me vertelde. Erg interessant, maar hoe hij dit allemaal wist. "Wat we net zagen, was dat een goeie?"
"Dat zou kunnen, maar het kan ook zomaar een slechte zijn."
We staarde naar het niets, toen keek ik naar hem. Zijn houding was niet erg ontspannen, er was angst te bespeuren en ik kon het voelen. "Ben je bang?" Hij keek verrast op. "Nee." beantwoordde hij de vraag simpel.

----

Iemand botste tegen me op en verontschuldigde zich. "Het is oke." en ik glimlachte. Het was een jongen, met halflang haar, bruin. Zijn ogen waren erg donker toen hij naar me keek. "Hier, voor de botsing."
Hij overhandigde me een grote steen, een grijze steen met kraters. "Dankjewel." zei ik beleefd en hij liep weer verder. Het was een zware steen. De steen onderzoekend, was voor steen het was, gingen mn gedachtes naar de jongen, die me de steen zomaar gaf als excuus. Dat doe je niet zomaar naar vreemden toe.
Thuis in de kamer kreeg de steen een plekje in het venster bij het raam. Er leek energie van af te komen, dat steeds groter werd. Met ophalende schouders liet ik het daarbij.
Het begon inmiddels al te schemeren, de eerste sterren waren te bespeuren in de reusachtige hemellucht, die langzaam de kleur paars en blauw kreeg te krijgen omdat de zon langzaam onder ging, om aan de andere kant van de wereld te gaan schijnen en daar zijn licht te laten zien. Uren kon ik zo in het venster zitten, op de kussens met het raam open, om de avond wind die mn gezicht streelde te voelen. Het was fris, maar dat deerde niet, het was een fijne frisheid die er hing. De lucht nam een steeds donkerdere kleur aan en werd grauwer. Er leken steeds meer sterren uit de nacht opdoemen en begonnen te schitteren. Er was één ster die opviel, hij flikkerde onregelmatig en had een rode gloed om zich heen, anders dan de andere sterren. Deze ster fascineerde me en trok mn blik en kon me zo lang naar zijn lichtverschijnsel laten kijken. Even wendde mn ogen weer naar een ander stukje van het heelal en kon net een vallende ster bezien, waarvan mn hersenen meteen een wens maakte. Een stille wens.
De lucht was nu donker blauw, zo donker als de nacht maar kon zijn, met mooie glimmers, de sterren die schitterde op het mooie donkerblauwe doek. Ineens uit het niets kwam er fel licht tevoorschijn in de kamer. Met knipperende ogen keek ik voor me, naar het grijze steen vol kraters dat voor me lag te schijnen en te stralen vol licht. Dat haast de ogen zo kon verblinden. Er begon licht uit het raam te ontsnappen en baande een weg naar boven, het vormde zich een witte doorzichtige trap. Het raam stond nu wagenwijd open, de wind liet de gordijnen wapperen, de trap nodigde me uit om het te belopen. Met voorzichtige stappen met mn trainers, liep ik naar boven. Je kon zo je ondergrond zien, als eerste was de tuin onder me, naarmate het hoger begon te worden, werd de stad onder me kleiner. De lucht voelde kouder aan, maar dat maakte niet zoveel uit, als je zo,n mooi uitzicht had.
Het leek alsof ik de reus was, die over de wereld heen keek, je zag zo de ronding van de aardbol. wat je van onderaf niet zo zou zien. Voor mijn gevoel kon je zo de sterren aanraken, en reikte er met mn hand naar. maar tevergeefs raakte ze mn hand niet aan. Het zou eerlijk gezegd vast pijn doen, als dat wel kon, of niet. Het is eigenlijk onmogelijk om de sterren aan te kunnen raken, voornamelijk omdat ze zo ver weg staan van de mens. Sommige sterren bestaan al vanaf de geboorte van de aarde en wie weet wel veel langer, ze staan dan ook verder weg dan de nieuwe sterren. Alhoewel je de Orion, het grote en de kleine steelpannetje en de sterrenbeelden wel kunt inzien, en die inmiddels ook ouder zijn maar nog steeds zichtbaar zijn met het blote oog. De oudste ster, waarvan je niet weet welke dat is, kun je alleen met een telescoop zien en dan wel met een telescoop die iets meer kan inzoomen, naar de ster, die alles heeft meegemaakt, misschien zelfs de geboorte van de tweede ster of andere sterren. Laten we zo zeggen, die ste met het blauwe omhulsel om zich heen, wat betekend dat hij van alles heeft meegemaakt is de bron van het leven dat kennen en kende. Zo blijkt maar weer, dat niet alles vergaat.
-
Het was zeer koud, met mn ogen gesloten. De huivering kwam bij me opdagen, en liet me bibberen in de nacht. Mn ogen keken de wereld weer in, scannend waar ze zich bevonden. Naast me was iemand geknield en pakte me op, als een baby dat gewiegd moest worden. De warmte was fijn om aan te voelen, de warmte die me opwarmde. "Wat deed je?" De stem klonk bezorgd en sloeg een beetje over. Vermoeid deed ik mn ogen weer open en keek naar boven, naar het gedaante dat me naar binnen droeg, Kapille. "Het was zo mooi." zuchtte ik, het kwam er zachtjes uit, maar hij verstond me. "Wat was mooi?" Vroeg hij door. "De wereld, de nacht, de sterren alles." weer een zuchtje verliet mijn mond. wegdromend in zijn armen, legde hij me neer op iets zachts.

Toen hij er niet meer wasWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu