De daaropvolgende dagen stonden ik en Dietrich vaak samen in de pauze, we zaten naast elkaar in de klas en in de eetzaal. Voorzichtig tastte ik af hoe ver ik kon gaan in mezelf zijn, ik was bang dat ik hem kwijt zou raken als ik me zou gedragen als mezelf, ik moest leuk zijn. Ik moest leuk zijn voor mijn enige vriend, ja, ik had eindelijk een vriend. Ik vertelde hem over de dikke kater van mijn grootouders, over grappige situaties thuis, over dat ik faal in het opendoen van deuren. En telkens als ik iets grappigs zei, lachte hij. Ik kwam stilaan losser en durfde meer, meer te vertellen ook. We brachten behoorlijk wat tijd door samen, soms vielen er stiltes maar dat vond ik niet erg. Alweer een vrijdag brak aan en dat was de dag dat hij er niet was, ik wist nog steeds niet waarom dat zo was, maar ik durfde het niet vragen. Stel je voor dat hij het niet wilde zeggen, dan stond ik voor paal. Vrijdag verliep zoals mijn dagen in de tijd dat ik Dietrich nog niet als vriend had. Ik zat alleen in de klas en in de eetzaal, in de pauzes sloot ik me op in een wc-hokje en in de middag was ik in de bibliotheek. Morgen was het weekend, daar dacht ik aan, dan kon ik eindelijk rustig slapen, eten en lezen. Dan was ik eindelijk op m'n gemak. Ik droomde weg bij de gedachte aan warme appelflappen, toen ik opeens een duw voelde in men rug. "Loop eens door, tamme kut", hoorde ik ze achter me zeggen gevolgd door gelach. Ik begon sneller te wandelen, omdat ik niet wist wat ik anders moest, slechte zet. Ze lachten me nog meer uit nu. "Nu is je vriendje er niet hé?", riep Jens. "Nu ben je weer alleen, zielig kindje", voegde Brenda eraan toe. Het deed pijn dit te horen, hij was er inderdaad niet en ik wenste dat het wel zo was, ik wou dat hij gezien had wat ze deden, wat ze zeiden. Ze hadden zichzelf meer gedeisd gehouden tegen mij, sinds ze zagen dat ik met Dietrich om ging. Nu begon het weer blijkbaar. Ik deed alsof ik hen niet hoorde en liep snel het lokaal in, dat gelukkig open stond. Ik durfde niet meer op een bankje achteraan plaats te nemen, bang dat ze me weg zouden duwen. De rest van de les durfde ik geen kik meer te geven, bang voor verdere commentaren. Ik was altijd bang, bang voor wat ze zouden zeggen of doen. Ik was bang om uitgelachen te worden, altijd. Die constante angst maakte me kapot vanbinnen, meer en meer. Ik wist nooit hoe ik moest reageren als iemand iets tegen me zei of als ik plots aangeduid werd in de les, ik was bang dat ik iets verkeerd zou zeggen en dat ze me dan zouden uitlachen. Daarom probeerde ik zo min mogelijk op te vallen, me gedeisd te houden, maar soms was dat niet genoeg, ik trek ongeluk aan. Sommige mensen mogen niet met rust gelaten worden, sommigen moeten gepest worden, omdat ze dik zijn en geen vrienden hebben, want ze verdienen niet beter. Ik begon te koken van woede toen deze gedachten in mijn hoofd opkwamen. Ik sloot men ogen en dacht aan het avondeten, dat spaghetti zou zijn, de kwaadheid en de frustraties verdwenen langzaam uit men hoofd.