Hoofdstuk 3

178 17 2
                                    

'Bah!'' riep ik hard terwijl ik het zoute zeewater uitspuugde. 'Mam, zwem eens rustig!'. Meuhhh. Ik rolde met mijn ogen. 'Dat is toch geen antwoord.' Ineens kwam er een hoge golf en werden we van de rug van mijn moeder, de walvis, af gegooid. 'Waar was dat goed voor?' schreeuwde ik boos. Toen de golf weg was en het water rustig was keek ik om me heen. Ik zag alleen maar blauw, en natuurlijk de zon. 'Mahaam!' schreeuwde ik. Geen antwoord. Ik begon te stressen. 'Lindsey!' Weer geen antwoord. Ik begon zachtjes te huilen. Na een tijdje kwam ik op een idee. Honden kunnen toch goed zwemmen? dacht ik. Wolven vast ook wel. Ik begon me heel erg te concentreren op de transformatie. Ik sloot mijn ogen. Toen ik ze weer open deed was ik een wolf. Ik begon te zwemmen, en merkte dat dat veel sneller ging dan als mens zwemmen. Toen stopte ik. Maar wat als mijn vrienden en mijn moeder onder water waren verdwenen. Ik nam een teug lucht en dook onder water. Ik keek naar de mooie gekleurde vissen. Ik schudde mijn kop en begon te zoeken. Ik zwom naar beneden. Na een tijdje zwemmen dacht ik dat ik iets zag. Ik begon nog sneller te zwemmen, en kwam bij de luchtbel aan. Ik nam een aanloop en zwom met een vaart door de luchtbel heen. Toen ik in de luchtbel stond, merkte ik dat ik weer kon ademen. Ik ging op een rots staan. Nu begrijp ik waarom ik weer kan ademen, dacht ik. Er is hier geen water. Ik veranderde terug naar mijn menselijke gedaante. Ik keek om me heen, en zag dat de luchtbel enorm groot was. Ik begon vooruit te lopen. Toen ik bij een soort paadje aan kwam, zag ik wat mensen lopen. Ik rende naar ze toe. 'Hebben jullie mijn vrienden misschien gezien? ' vroeg ik. Een van de mensen draaide zich om. Ik schrok enorm. Dit waren geen mensen, ze waren helemaal blauw. 'Nee we hebben je mensen vriendjes niet gezien!' snauwde de vrouw die zich naar me om had gedraaid, 'En wij zijn zeemeerminnen'. 'Oh' zei ik. Ik wilde weg lopen, maar de vrouw pakte me vast. 'Er horen hier geen mensen' zei ze, 'Dus ik neem je mee naar onze koningin'. Koningin? Ik dacht dat ze een koning hadden, Neptunis ofzoiets. Ik liep mee met de vrouw. Ze kneep hard in mijn arm. Ik wou het het uit schreeuwen van de pijn, maar hield mijn mond. Ze keek me raar aan. Blijkbaar trok ik een pijnlijk gezicht. Ze hield me iets losser vast. Ze trok me mee naar een groot kasteel. 'Daar woont onze koningin, de dochter van Neptunis, Koningin Libella'. Ik hoorde dat ze erg trots waren op hun koningin. 'Oh' zei ik, 'Maar waarom is Neptunis er dan niet meer?' De zeemeerminnen keken elkaar aan. 'Euh.' Ik zuchtte. 'Omdat Libella hem heeft opgesloten.' Mijn ogen werden groot. 'Waarom?' Ze gaven geen antwoord. De zeemeermin trok me mee. Hoe dichter we bij het kasteel kwamen, hoe ongemakkelijker ik me voelde. Ik zag dat er een donkere mist om het kasteel heen hing. Ik begon tegen te spartelen. De zeemeermin gromde. Ik schrok, sinds wanneer kunnen zeemeerminnen grommen? Het leek alsof de zeemeerminnen veranderden. Hun ogen werden rood, hun huid werd donkerder en volgens mij zag ik hoektanden. Ik rilde, er was hier iets heel erg mis. Terwijl ik bang naar de zeemeerminnen keek, trokken ze me mee naar het kasteel. De donkere mist in.

Gevecht ~Vervolg op Wolf~Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu