Hoofdstuk 2

47 3 0
                                        

Het gemeentehuis is mooi. Mooi net als mijn huis, waar ik misschien nooit meer terug zal komen. Ik denk aan mijn kamer, mijn bed, mijn kast, mijn spiegel, alles. De gedachte daaraan in verassend pijnlijk, dus ik zet het uit mijn hoofd. De vredesbewakers hebben ons naar onze kamer gebracht. De kamer heeft een hoog plafond, met daarin een kroonluchter van kristallen. Het licht wat erin valt weerkaatst op de muren. Het geeft een mooi effect. Jammer dat je hier alleen bent onder verschrikkelijke omstandigheden. Ik sta op van mijn bed en loop naar het raam. Ik schuif het zachte gordijn een stukje verder opzij. Het voelt warm aan en ik wrijf een paar keer op en neer over het bijzondere stof. Zo voelen de gordijnen thuis niet. Mijn gedachten dwalen steeds af naar het verkeerde en ik kijk uit het raam. Er is een balkon, waar ik, als ik echt niet zo willen, gewoon vanaf zou kunnen springen. Maar als ik dat doe dan moet er weer een ander meisje getrokken worden en dat wil ik haar niet aandoen. Ik probeer de glazen deur open te doen voor wat frisse lucht, maar ik krijg er geen beweging in. Met een zucht loop ik terug naar mijn bed en ga ik liggen.

De deur wordt open gedaan en ik zie mijn ouders naar binnen lopen. Mijn moeder heeft rode ogen en mijn vaders gezicht staat onleesbaar. Mijn moeder slaat haar armen om me heen en begint te snikken. Ik hou haar vast, en als de bewaker zegt dat ze nog 2 minuten hebben laat ze los en is mijn vader aan de beurt. Ook hij slaat zijn armen om me heen. Zijn gespierde, stevige armen. ik huil nu ook. En als de vredebewaker ze bij me wegtrekt begin ik zwaar te ademen en te schreeuwen. Ik ben totaal in paniek. Dit was niet gepland, dit was zeker niet gepland. Tranen stromen over mijn wangen en ik word vast gehouden door een tweede vredesbewaker die binnen is gekomen. 'Rustig maar meisje, het komt goed, het komt goed.' Wild sla ik met mijn armen om me heen. Nee het komt niet goed, ik ga dood en ik zie ze nooit meer terug. Noem je dat goed? Nou ik niet. Ik laat me zakken op de grond en sla mijn handen voor mijn gezicht. De bewakers doen de deur dicht en laten me alleen. Ik leun tegen het bed aan en veeg mijn tranen af aan het laken. Die stomme spelen ook. Waar zijn ze goed voor? Voor niks, voor helemaal niks. Boos sla ik tegen de houten rand van het bed aan. 'Verdomme.' Op dit moment haatte ik alles, echt alles.

Ook als Ash de deur van mijn kamer opendoet, wordt mijn humeur er niet beter op. 'Dat bed hoeft niet kapot hoor.' Zegt hij zonder verder enige emotie te tonen. Ik haal mijn schouders op en ga op het bed zitten. 'Ik snap dat je het niet leuk vindt om mee te doen, dat vindt niemand hier in district 4.' Hij komt naast me zitten. 'Uitzonderingen nagelaten dan.' Hij haalt zijn schouders op. Ik kijk naar hem vanuit mijn ooghoek. Ik weet dat hij het wel leuk vind. Ik zie zweetdruppels op zijn voorhoofd. Zo warm is het hier toch niet? Hij ziet dat ik kijk en draait zijn hoofd naar me om. 'Ik ben Ash trouwens, het was nogal onbeleefd om me niet voor te stellen daarstraks.' Ik neem zijn uitgestoken hand aan. Het valt me op dat er geen emotie in zijn stem doorklinkt. 'Ik herken je ergens van.' Zegt hij en hij kijkt me schuin aan. 'Mijn vader heeft de spelen ....' Ash staat ineens op en loopt richting de deur. 'Ik moet even naar de wc.' Zegt hij en hij verdwijnt uit het zicht. Na 5 minuten is hij nog niet terug, en na nog eens 5 minuten wachten ook niet.

Omdat het pas twaalf uur is en ik hier nog de hele dag moet zitten, met als enige gezelschap Ash, die overigens niet meer terug gekomen is, dus correctie, als enige gezelschap mezelf, besluit ik wat rond te gaan lopen door het gemeentehuis en dus de boel te verkennen. De meeste deuren die ik open probeer te doen zitten op slot, maar een paar ook niet. Alleen maar grote kamers, allemaal net zo mooi als de kamer die ik toegewezen heb gekregen. Ik loop op mijn gemak door de gangen en beland bij een deur die op een kier staat. Er komen stemmen uit de kamer, maar de mensen praten zo zacht dat er nauwelijks iets verstaanbaar is. Het licht is gedempt en zachtjes loop ik er naartoe. Ik kijk de kamer in. Ik zie de burgemeester en de plaatselijke doktor. Ze staan aan de rand van een bed. Ik kijk beter. Het enige wat ik kan zien is zwart haar. Dat moet Ash wel zijn! Paniek slaat toe. Wat doen ze met hem? Of wat is er met hem aan de hand? Het liefst wil ik naar binnen gaan en het vragen, maar iets houdt me tegen. Ik duw de deur een klein stukje verder open, en dat blijft niet onopgemerkt. De dokter draait zijn hoofd mijn kant op en schreeuwt tegen de bewakers dat ze de deur zo snel mogelijk dicht en op slot moeten doen. Ik spring naar achter en de deur klapt dicht. Blijkbaar had ik dit niet mogen zien.

Victor's DaughterWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu