hoofdstuk 10

17 3 3
                                    

Het gezicht van de man die voor me ligt met angst in zijn ogen lijkt bijna niet meer op dat dat tevoorschijn kwam toen mijn moeder zijn bivakmuts aftrok. Zijn gezicht is bedekt met vuil en littekens. Zijn haar is vettiger dan ik me herinner, zijn stoppelbaard is een volle baard geworden. Hij kan zich niet verroeren vanwege mijn gedachten, maar zijn ogen flitsen heen en weer, blijven niet hangen op mijn gezicht. "Jij" fluister ik. Ik zorg ervoor dat hij weer kan spreken. "Wie-" hijgt hij, "wie ben jij?" Ik stap langzaam op hem af, mijn blik moet dodelijk zijn. Hij kan mijn ogen niet weerstaan en kijkt weg. "Herken je me niet? Herken je het gezicht niet van het meisje wiens ouders je zo brutaal hebt vermoord een paar maanden geleden? Herken je het gezicht niet van het meisje wiens leven je hebt verwoest?" Zijn gezicht vertrekt in een emotie die ik niet goed kan plaatsen, zo rauw is hij. Het is het verdriet en de spijt van een man die dit alles niet wou, zegt een stemmetje in mij. Misschien is dat wel zo. "Denk je dat ik er geen spijt van heb? Denk je dat ik niet elke nacht wakker ben geworden van nachtmerries, van hun glazige ogen die mij achtervolgden? Hoe makkelijk denk je dat het is om iemand te vermoorden?" Ik kijk weg van hem, naar de grond. Aan de muur hangt nog steeds de foto van Fiona, een meisje dat ik heb gedood, een slachtoffer waar ik geen spijt van had. Ben ik erger dan hem? Ik hoor hem naar adem happen. Zijn ogen zijn gericht op de foto, op het mes dat recht tussen haar ogen zit. Hij heeft het door. "Wat heb je allemaal gedaan, meisje?" fluistert hij. Hij kijkt me aan met de meest gebroken blik die ik ooit gezien heb. "Zwijg", sis ik. "Ik wil je niet horen. Dit is allemaal jouw schuld. Jij nam alles van me weg. Jou heb ik maandenlang gezocht, klaar om wraak te nemen, zodat alles dan eindelijk voorbij zou zijn. Ik heb deze ontmoeting, alles gepland tot in de kleinste details. Verpest het niet met je mooie verhaaltjes over spijt." Ik heb mijn vuisten gebald, trillend van woede. Hij probeert me hieruit te praten, ik voel het. Hij denkt dat ik zo'n sentimenteel meisje ben dat na het horen van zijn bedrieglijke woorden over spijt en berouw ga huilen en hem laat gaan. Maar zo ben ik niet. Ik ben gevoelloos, van steen. Ik geef niet om tranen of gebroken ogen. Ik geef niet om hem. Met mijn gedachten dwing ik hem om op te staan, zichzelf tegen de muur te drukken, zijn armen gespreid. Ik neem mijn mes uit mijn laars en stap op hem af tot ik de punt van het scherpe metaal tegen zijn keel kan zetten. "Verspil je laatste woorden niet aan sprookjes met happy endings, want daar geloof ik al lang niet meer in. Spreek en sterf, zodat ik uiteindelijk ook in vrede kan gaan." Hij kijkt me aan met een vreemde blik, iets van begrip ligt in zijn ogen, een begrip dat ik niet wil. "Ik weet niet hoe je het doet," zegt hij stilletjes," maar ik zou in mijn laatste momenten het liefst vrij kunnen bewegen. Ik beloof je dat ik niet zal ontsnappen. Ik weet dat ik de dood verdien en zal het waardig over mij laten komen. Als ik toch probeer weg te lopen, mag je me vastpinnen als een wandkleed, maakt niet uit, maar laat me nog even vrij zijn." Ik knik en laat hem los. Mijn gedachten zijn toch te snel voor hem. Hij kan niet wegkomen. Hij zakt door zijn benen, zet zijn hoofd in zijn handen. Plots begint hij te lachen, zijn handen vliegen weg van zijn gezicht en hij bekijkt me met betraande ogen en een zieke grijns. "Is het niet wreed hoe de wereld monsters heeft gemaakt van ons beiden? Allebei hebben we gemoord, mensenlevens bruut doen ophouden en toch staan we hier nog, beiden klaar voor onze straf. Het godsoordeel." Hij gnuift even en kijkt me vervolgens weer aan. Zijn mond is niet meer dan een harde streep. "Ik ben niet blij met wat er van ons geworden is, meisje. Maar ik ben ook nooit gelukkig geweest in deze fake wereld vol mensen met maskers en opgesloten persoonlijkheden." Hij zucht diep en sluit zijn ogen, een eenzame traan rolt over zijn gezicht. "Doe het nou maar." Zijn stem breekt. "Verlos me." Ik neem het mes steviger vast in mijn trillende hand. Het is zo waar, zo waar. Hoe vaak heb ik deze dingen niet allemaal gedacht? Misschien moet ik het opgeven, hem laten leven, ons beiden laten leven, proberen door te gaan... Nee. Ja. Wat moet ik doen? Plots hoor ik het geloei van sirenes deze richting uit komen, steeds luider. Hij kijkt alsof hij dat al verwachte. "Wat heb je gedaan?" schreeuw ik. "Ik probeerde gewoon jou te redden, meisje. Voor mij is het toch al te laat." En met die laatste woorden haalt hij een pistool uit zijn zak en schiet zichzelf door het hoofd. Een laatste gebroken gil weerklinkt door het huis. Vervolgens lopen mannen met witte pakken binnen en wordt alles zwart.

Blue EyesWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu