hoofdstuk 7

18 3 0
                                    

Gisteren kwam op het nieuws dat de moordenaar van mijn ouders in de stad gezien is door iemand. Hij is hier. Sofie en Steven keken bezorgd naar me toen ze het hoorden, maar ik deed alsof ik het niet opmerkte. Eindelijk, eindelijk kan ik mijn wraak krijgen, alles afreageren op dat monster en daarna het monster dat ik geworden ben ook afslachten. Want ik weet het, er is iets veranderd vanbinnen. Ik ben niet meer wie ik was voor de moord. Ik ben... anders. Niet op een goede manier. Ik droom van bloederige lichamen, uitgestrekte armen en zwevende gedachten die alles doorkruisen. Het lukt me niet meer om me te herinneren hoe het voelt blij te zijn. Ik ken allen deze leegte, deze haat, die me vlammend op de been houdt. Er zit nu ook een mes in mijn laars, prikkend in mijn been terwijl ik uit school loop. Ik moet voorbereid zijn. Stel dat ik hem nu tegenkom, dan moet ik klaar zijn om toe te slaan. Maar vandaag, tijdens het normale gepest, heeft het me vaak zo makkelijk, aanlokkelijk geleken het mes al boven te halen en te oefenen op, zeg maar, een bewegend doelwit. Het heeft me al mijn kracht gekost om niet te denken aan vloeiend bloed en rode vlekken op de grond, om mezelf tegen te houden daar niet voor te zorgen. Ik vraag me af of mijn ouders trots zouden zijn als ze me zo zagen. Vast niet. Die gedachte doet me vreemd genoeg niets. Het is alsof bijna alle emoties uitgedoofd zijn. Stiekem vind ik dat best leuk. Plots zie ik een paar meter voor me een bekend gezicht omringd door blonde haren. Fiona. Ze staat er alleen, misschien wachtend op haar vriendinnen. Ze heeft me nog niet gezien. Mijn woede wakkert weer aan. Uiteindelijk is zij een van de redenen dat ik dit monster geworden ben, dit zielig stukje bloeddorst. "Wel, Fiona, hebben je vrienden je in de steek gelaten? Raar voelt dat, he? " Het donkere trillinkje in mijn stem is haar niet ontgaan. Ik zie een beginnende angst in haar koninklijke ogen. Het pleziert me. "Wat wil je, Anna? Zielig doen? " Ik snuif kort, humorloos, een grijns van kwaadardig kaliber op mijn lippen. "Wat dacht je van wraak?", grom ik. De angst wordt groter, grijpt rond zich heen. Ik voel het, ruik het bijna. Ze is niet meer dan een prooi die ik moet vangen. Doden en verslinden. Ja, ja, dat moet ik doen. Want ik ben de jager. Het prikkende mes in mijn laars begint zowat te gloeien, alsof het gebruikt wil worden. "Er is hier niemand die ons kan zien, Fiona. En ik heb er genoeg van. Je hebt geen idee wat ik allemaal heb meegemaakt, zelfs nog voor jij begon met al die verdomde pesterijen. Je hebt geen idee wat je in mij hebt gewekt. Geen zorgen, snel genoeg zul je het zelf zien. Ik hoop maar dat je niet bang bent van het donker." De grijns op mijn gezicht kan je nu eng noemen, de klank van mijn stem moorddadig. Zelfs zonder mijn gave in te zetten weet ik wat ze denkt: help. Ze is niets meer dan een in het nauw gedreven lam op weg naar mijn slachtbank. Hoe... dramatisch. "Laat me met rust! " Ze klinkt panisch, hysterisch bijna. "Heb jij dat ook gedaan toen ik niets meer was dan en uitgestoten kind? Heb jij me laten gaan? Heb je ook maar 1 seconde medelijden gehad? Nee." Mijn stem bleef relatief stil, maar vol moordlust. Ze begon te rennen. "Ach, Fiona, wacht toch even. Er is geen haast bij." Haar voetstappen vertraagden tot ze stil stond, op zo'n 10 meter van mij. "Waarom... Wat doe je?" Mijn grijns wordt breder, maniakaal. Ik haal het mes uit mijn laars, zie haar ogen vergroten bij het zien van het glanzende, scherpe metaal. "Deze was oorspronkelijk niet voor jou bedoeld, weet je. Maar of het nu in 1 of 2 versteende harten landt maakt niet zo uit, denk ik. Draai je om. Ik wil dat je de dood recht aankijkt." Langzaam draait ze zich, tegenstribbelend, maar ik zie met genoegen dat mijn gedachten sterker zijn. Ik neem mijn mes vast in een gooihouding, klaar om het metaal diep in haar borst te laten wegzinken. Maar mijn hand begint te trillen. Ik kijk naar haar, naar haar prachtige ogen vol doodsangst, bang voor mij. "Ik kan het niet", zeg ik zachtjes. Ze kijkt me onbegrijpend aan terwijl ik het mes laat zakken. "Ik kan het niet. Jou iets aan doen. Niet jij." "W-Wat?" Ze begrijpt het niet, begrijpt er helemaal niets van. Natuurlijk. "Snap je het dan niet? Met ieder ander zou ik geen probleem hebben, maar... Jij. In het begin... Nee, nog steeds. Fiona," ik keek haar aan, recht in haar ogen, laat mijn mes vallen tussen ons in, "ik hou van je." Ze zuigt haar adem naar binnen, geschokt, en ik blijf staan, schouders gebogen. Beschaamd. Plots hoor ik een gnuivend geluid uit haar richting komen, en ik besef dat ze lacht. Ze lacht. Ik kijk op. Ze doet het echt. "Op mij? Op mij? Asjeblieft zeg. Zelfs al viel ik op meisjes, dan nog zou jij de laatste zijn waarmee ik-". Ze barst uit in een nieuwe lachbui. Eerst voel ik enkel verwarring, maar het volgende moment slaat die om in pure, glasheldere woede. Ze neemt me niet serieus. Mijn gevoelens betekenen niets voor haar. Haat overspoelt me, zorgt ervoor dat ik denk aan bloed, aan alles wat ik had kunnen doen met het mes, en als in slowmotion zie ik hoe Fiona reageert op mijn gedachten en het mes opraapt. Haar blik is wezenloos, haar gelach verstomt, en het mes trilt niet in haar handen. Ga door, denkt een deel van mij. En dat doet ze. Het scherpe metaal landt met een plof in haar buik, meerdere keren na elkaar, tot ze stilvalt. Traag zakt ze op haar knieën, het bloed in dieprode plassen rondom haar. Ze valt neer, haar gezicht naar de grond gericht. Dood.
Ik voel helemaal niets meer.

Blue EyesWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu