hoofdstuk 1

19 4 6
                                    

De praktijk van psychiater Verstappen was klein en donker. De muren waren in een diep zwarte kleur geverfd, even donker als mijn haar en de wallen onder mijn ogen. Voor het raam hing een dik gordijn dat evenveel licht doorliet als mijn gesloten oogleden. Het enige licht kwam van een felle lamp in het midden van het bureau voor mij. Ongemakkelijk zat ik op mijn stoel te schuiven, bang van de schaduwen die steeds dichterbij leken te komen, klaar om mij mee te nemen naar waar ze dan ook vandaan kwamen. Ik besloot me te concentreren op de man voor me. Als ik al dacht dat de kamer klein was, was dat nog niets vergeleken met de psychiater zelf. De ronde, zweterige man met de kleine kraaloogjes verdronk zowat in zijn veel te grote kostuum. Zijn kleine worstvingertjes sloten zich rond zijn pen, waarmee hij driftig aantekeningen maakte in zijn schriftje. Waarschijnlijk zoiets als "de patiënte voelt zich ongemakkelijk in de praktijk, vertoont licht psychopatische trekjes". Het kon me niet schelen. Niets kon me nog schelen, niet sinds de dood van mijn ouders een maand geleden. Nog elke nacht droomde ik van hun dood, van het bloed dat zich als een openbloeiende bloem verspreidde op papa's hemd, over mama's glazige ogen. Elke keer werd ik trillend en badend in het zweet wakker. Elke keer had ik het gezicht van die moordenaar op mijn netvlies gebrand. Het was zijn schuld. Ooit zou ik hem er voor laten boeten. "Hoe voel je je?" De stem van de psychiater haalde me uit mijn gedachten. Leeg, alsof mijn hart er uit was gerukt. Alsof mijn borstkas niets meer was dan een zwart gat. Mijn vingers voelden aan als ijsklompen, de hele dag, wekenlang. Bij het minste vulden mijn ogen zich met tranen, en toch kon ik me er niet toe zetten echt triest te zijn. Ik voelde alleen woede. Woede voor de moordenaar, voor die klootzak die zonder na te denken met twee kogels heel mijn leven kapot had gemaakt. Ik kon niets meer, zat de hele dag voor me uit te staren, gedachtenloos. Gevoelloos. "Triest", zei ik. Regel 1: geef altijd het antwoord dat ze verwachten. Hij knikte en schreef verder in zijn schriftje. Ik moest en zou uit het weeshuis komen, maakt niet uit op welke manier. Nu probeerde ik de trage manier: met goed gedrag kom je altijd uit je gevangenis, tenminste eerder dan je verwachtte. Ik wilde geen maand meer doorbrengen in de kale, grijze slaapzaal vol ijzeren stapelbedden. Kinderen die rondrenden en soms gewoon in een hoekje gingen zitten huilen. Ik wilde niet meer luisteren naar het zachte gejammer van de kleine meisjes 's nachts, als ze dachten dat niemand ze kon horen. Ontsnappen was het eerste deel van mijn plan. Daarna zou ik de moordenaar vinden en hem laten voelen wat ik heb gevoeld. En daarna schiet ik mezelf door mijn kop. Terug naar mijn ouders. "Wil je wraak nemen? Heb je daar wel eens aan gedacht?" "Nee." Liegen voor mijn eigen bestwil. Ik was het al gewend. "Zeker?" "Heel zeker." In zijn blik lag tevredenheid en totale onverschilligheid. Ik was gewoon een andere patiënt op zijn lijstje, iemand aan wie hij geld verdiende. Uiteindelijk legde hij de pen neer. Zijn kleine kraaloogjes keken me aan. "We hebben besloten je te plaatsen. Vanaf volgende week zal je bij een pleeggezin gaan wonen." Ik was totaal verbaasd. Het was gebeurd. Mijn ontsnapping was geregeld. Ik kon weg, zo snel al. "Dat is geweldig", stootte ik uit. Hij knikte. Ik zou mijn plan sneller kunnen uitvoeren dan ik dacht. Een golf van woede schoot door me heen als ik aan de moord dacht. Ach arm meisje, ze is zo- Wat was dat? Het leek wel alsof er een stem in mijn hoofd sprak, de stem van Verstappen nog wel. Had ik net... Nee. Dat kan niet. Ik besloot dat ik me de stem had ingebeeld. "Je mag gaan", zei Verstappen. Ik stond op en verliet de praktijk met niets dan de gedachte aan wraak.

Blue EyesWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu