4.

60 3 3
                                    

Ik voelde tegen mijn wil in tranen opkomen. De woorden van José galmden door mijn hoofd. Kanker. Een ziekte die altijd anderen overkwam. Andere mensen met wie je het te doen had. Altijd ging het over iemand anders. Nu niet. Nu ging het over mij. Over mij, een vrouw die nauwelijks ooit de griep had. Ik moest iets zeggen. José keek me nog steeds aan. Ik haar ook. 'En nu?' vroeg Tom. José was zichtbaar blij dat er eindelijk iemand iets zei. Ik was blij dat Tom vroeg wat ik me meteen had afgevraagd. Wat nu? 'Ze was er snel bij, daardoor is er een goede kans dat het niet uitgezaaid is. Een borstamputatie kan niet worden voorkomen, helaas.' Ze zei het alsof het de normaalste zaak van de wereld was. 'Sorry? Wat gaat u doen? Een borstampuwat? Bedoelt u dan dat..' begon ik aarzelend. 'Ik bedoel dat uw borst daar onmogelijk kan blijven zitten. We moeten hem verwijderen.' Ik leek haar maar half te horen, maar de woorden drongen wel door. In mijn hoofd herhaalde ik ze keer op keer. Elke letter liet ik een aantal keer de revue passeren. Er waren heel veel dingen die ik nog niet begreep, maar één ding had ik heel erg goed begrepen. Ik had kanker. En mijn borst moest geampu.. nouja, verwijderd worden. Ik voelde een paar tranen aarzelend over mijn wangen rollen. De ruimte leek ineens zoveel kleiner te worden. De perfect witte muren leken te bewegen. Ze leken naar me toe te komen en ze leken mijn twijfelachtige bewegingen en pogingen tot praten te verslinden. José ging gewoon verder. Wat moest ze anders? 'We moeten erachter komen of uw borst de enige plek in uw lichaam is met kankercellen. Daar is een operatie voor nodig. We gaan een poortwachtersklier uit uw oksel halen om deze in het laboratorium te onderzoeken.' Dat laboratorium had zowat mijn hele lichaam in hun bezit. Ze vertelde me rustig en uitgebreid wat een poortwachtersklier was en waarom die klier uit zou gaan wijzen of de kanker was uitgezaaid. Ze noemde de datum waarop dat dan zou gaan gebeuren. Volgende week. Ik slikte. Mijn hand reikte naar het bekertje water op tafel, maar door mijn trillende hand kon ik het niet fatsoenlijk vastpakken. Ik trok mijn hand weer terug. 'Als de klier schoon is, en de lymfebaan dus schoon is, zult u na de amputatie hoogstwaarschijnlijk genezen zijn.' Ik bleef het een belachelijk woord vinden, amputatie. 'En als dat nou niet zo is?' vroeg ik. 'Dan zult u na de operatie behandeld moeten worden met een chemokuur en eventueel bestraald moeten worden.' Ik kreeg nauwelijks adem. Het leek alsof iemand mijn keel dicht hielt. Twee weken geleden dacht ik kerngezond te zijn en vandaag vertelde iemand me even doodleuk dat dat helemaal niet zo was. Ik was ziek. Ik had kanker. Iets dat je niet voor ogen hebt. Je houdt er geen rekening mee. Waarom zou je? 'Waarom zij?' hoorde ik Tom vragen. 'Dat is een begrijpelijke vraag, maar tevens een van de weinige vragen waar ik geen antwoord op kan geven.' 'Hoe lang zitten die cellen dan al in haar lichaam?' 'Dat is niet te zeggen. Zo'n tumor kan zich heel langzaam ontwikkelen en vaak merk je daar helemaal niets van. Meestal merk je het pas, als het eigenlijk al te laat is.' 'Hoe groot is de kans dat het toch uitgezaaid is?' 'Dat durf ik niet te zeggen. Maar als het eenmaal in de lymfebaan terecht is gekomen, dan kan uitzaaiing verschrikkelijk snel gaan. Dat is het verradelijke van de ziekte. Daar proberen we nu nog niet over na te denken. Stap voor stap, goed? Eerst maar eens de operatie. Volgende week woensdag om half tien mag u naar de operatiekamer. U moet die dag om zeven uur hier aanwezig zijn. U krijgt een mail en een brief thuis gestuurd met alle informatie die u van tevoren moet weten. We gaan nog een afspraak maken en dan vertellen we precies hoe we uw borst gaan verwijderen en hoe we er natuurlijk voor gaan zorgen dat u niet de rest van uw leven met één borst rondloopt.' Ik knikte. 'Ik begrijp dat jullie alles even tot je door moeten laten dringen en daar geven we jullie alle tijd voor. Als jullie vragen hebben, kunnen jullie uiteraard altijd bellen.' Ze gaf me een hand. 'Sterkte. U ook, meneer.' Ik wilde naar buiten. Tom ook, denk ik. We zeiden niks. Pas buiten pakte hij mijn arm en hielt me tegen. Hij duwde me voorzichtig op een bankje en sloeg zijn armen om me heen. 'Ik hou van je, Sara. Het komt goed.' 'Ik ben gewoon zo bang.' 'Ik ook, lieverd, maar we doen het samen. We kunnen het wel.' Hij kwam naast me zitten en streelde zacht met zijn hand mijn rug. 'Ik wil naar Mila', zei ik. Hij knikte. De weg naar huis zeiden we beide niets. Ik keek naar het landschap dat voorbij raasde. Ik probeerde woorden te vinden voor het gevoel dat ik had. Hoe langer ik piekerde, hoe zekerder ik werd van het feit dat de juiste woorden niet bestonden. Ik was een chaos.

Fault In The StarsWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu