2.

300 5 0
                                    

Ik werd wakker en zag dat ik alleen was. Ik wou mij recht zetten maar het lukte niet. Ik begon opeens mijn bloed over te geven. Ik pate snel een emmer en hield het onder mijn mond. Als ik mijn mond had afgeveegt en de emmer weggezet ging ik naar beneden. Ik had dit al een keer eerder meegemaakt. Ik had toen een doosje tegengif gevonden en het bewaart in de bunker. Ik zag dat ze al ver waren gekomen met de muur. Ik keek even rond en als niemand in mijn richting keek liep ik snel weg. Ik was uit het zicht en pakte naar mijn been. Het deed vreselijk veel pijn maar ik moest doorzetten. Ik strompelde verder. Ik hoorde plots iemand achter mij en ik keek om. Er stond iemand voor mij die niet bij ons hoorde. Ik probeerde nog te vluchten maar hij had mij al vast. Hij hield zijn hand voor mijn mond zodat ik niet kon gillen. Ik zag dat er nog iemand kwam. Hij duwde mij tegen een boom en vertelde iets in een taal dat ik niet kon verstaan. De man die als laatste kwam ging weer door. Ik keek vol met schrik naar hem en hield alles in de gaten. Ik moest weer overgeven. Hij bekeek mij en pakte iets uit zijn zak. Hij pakte een flesje en hield het voor mijn mond. Ik weigerde maar hij duwde de vloeistof toch in mijn mond. Ik bekeek hem goed. Het was dezelfde persoon als ik die nacht had gezien. Het was dus toch geen droom. Ik slikte het door. Als hij zag dat ik het binnenhad vertrok hij weer. Ik snapte niet wat er net was gebeurd. Ik hoorde iemd op mij afkomen. Ik wachtte af en pakte mijn mes al klaar. Ik zag dat het Bellamy was. Ik haalde opgelucht adem en stak mijn mes weg. Hij trok mij mee. "We moeten hier weg." Zei ik en kroop recht. "Er lopen weer van die mannen rond." Hij keek rond en dacht na. "We moeten naar de bunker het kamp is te ver weg." Hij pakte mijn hand en trok mij recht. We stapte voorzichtig naar de bunker. We zagen vreemd genoeg geen mannen meer. Ik kroop snel de bunker in en sloot hem. Ik stak de kaarsen aan. Ik paseerde langs een spiegel en zag dat mijn gezicht vuil was waardoor mijn ogen nog lichter leken. Ik had al grijze ogen en nu leken ze doorzichtig. Ik ging naast Bellamy zitten. "Wat deed je in het bos?" Vroeg hij me. "Ik wou mijn tegengif halen." "Tegengif?" De zwaarden zijn betekt met gif en sommige planten zijn ook giftig. Ik vond ooit een doosje vol met tegengif. Het lag hier."
Ik kreeg het koud dus pakte ik een jas die ik hier ooit had gevonden. Het leek op een jas van de mannen die hier rondlopen. Na een tijdje stond Bellamy op. "Ik ga kijken of de gronders al weg zijn." "Gronders?" Ik keek hem vragend aan. "Zo noemen we ze." Ik knikte en stond ook recht.  We keken rond en er was niemand te zien. Ik sloot de deur en hoorde achter mij Bellamy vechten. Ik keek en zag dat de jonge gronder een mes tegen zijn keel hield. Ik sprong ervoor en duwde het mes weg. "Alstubliefd laat hem leven." Smeekte ik. "Jullie vermoorde mijn vader." "Het spijt me. Ik wist het niet." "Hij moet boeten." Ik keek naar Bellamy. "Vermoordt mij dan." "Waarom zou ik dat doen?" Vroeg hij. "Ik gaf hun wapens en gaf ze de opdracht. Door mij kon hij je vader vermoorde." Ik zag zijn ogen van mij naar Bellamy gaan. We hoorde dat er op een hoorn werd geblazen. De gronder keek op  en begon te lopen. Bellamy stond recht. We zagen een gele mist afkomen. "Wat is dat?" Vroeg Bellamy. "Geen idee. Kruip in de bunker!" Als de gronder vluchte was het waarschijnlijk niet veilig." Ik sprong na Bellamy in de bunker en trok de deur dicht. Ik voelde iets branden. Ik zag dat de mist een brandwonde had gemaakt op mijn arm. "Bijtend zuur." Zei ik. Ik had geen idee hoelang we ons weer moeste opsluiten.

We kwamen na lange tijd toe ik het kamp. "Waar waren jullie?" Riep Clarke. "Maakt niet uit." Antwoorde ik. Bellamy begon tegen iedereen te praten. "Jullie hebben waarschijnlijk de hoorn gehoord. Als je dat hoort zoek deking in een grot of in een geslote ruimte." "Waarom?" Vroeg Finn. Ik trok mijn mouw op en liet het zien. Het zag er pijnlijker uit. Hij zweeg. Ik zag dat ze de poort aan het plaatsen waren. De muur was klaar. Ik ging naar binnen en werkte verder aan de radio.
Het was al avond  en ik gaf het op. Hij was niet meer te maken. Ik hoorde lawaai buiten en ging kijken. Ik zag een groep mensen met speren en messen weglopen. Iemand vertelde dat ze gingen jagen. Ik pakte mijn mes en ging bij de groep staan. Clarke en Bellamy kwamen op mij af. "Wat denk je te gaan doen?" Vroegen ze. "Jagen." "Je moet rusten." Zei Clarke. "Ik weet waar je het beste kan jagen en voor welke dieren je moet opletten." En ik liep naar voor. Bellamy pakte mijn hand vast. Ik keek hem even aan. "Je bent gewond." "Ik voel me goed." Ik trok me los en ging vooraan lopen. Een paar mensen volgde mij. Ik liep dieper het bos in. Ik zag een hert lopen en kroop er stil naartoe. Ik zag iemand naast mij komen zitten maar hield mijn aandacht op het hert. Ik mikte mijn mes op het hart en gooide. Raak. Het beest viel neer en ik stapte ernaatoe. Er gingen 3 mensen mee. De rest keek rond voor gronders. Ik trok mijn mes eruit. Bellamy stond naast mij en keek naar de kop. "Nog nooit een hert gezien?" "Niet een met 2 hoofden nee." Ik glimlachte. We tilde het beest op en droegen het naar het kamp. Het was een groot hert dus hadden we geluk. Er liepen mensen om ons heen en keken rond. Ik hoorde een tak bewegen en keek op. In de boom zat de gronder die ik maar blijf tegenkomen. Hij zag dat ik keek en ging weg.

The 100 and meWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu