Hoofdstuk 8

315 30 0
                                    

De motten vliegen langzaam boven mijn kop. Ik ruik de prooidieren die tevergeefs vluchten voor de predators. Een geur dringt mijn gedachten binnen.
Bloed....

----------------------------------------------------------

Ik bedenk me geen seconde en vlieg door het bos heen. De ondergrond voel ik nauwelijks aan mijn poten, als een veertje. Ik kijk naar de donkerblauwe lucht waar zich verschillende donkere wolken hebben gevormd. Ook de halve maan is duidelijk zichtbaar.

De penetrante geur wordt sterker. Mijn groene ogen schieten alle kanten op. Ik kan elk moment de oorzaak van de metalige geur te weten zien te komen. Ik moet op mijn hoede blijven. Een grom is nog geen 20 meter ver te horen. Ik sluip langzaam dichterbij. Een open stukje zonder bomen, met aan de rand een donker figuur. Ik verstop me achter het dichtbegroeide struikgewas.

Het figuur beweegt zich. Nu pas kom ik te weten dat de geur die ik rook afkomstig is van een dier. Een dood dier. De gazelle ligt sierlijk op de grond gedrapeerd. Haar ogen zijn gesloten. De buik is helemaal opengereten, van haar keel tot staart. Ik hoop maar dat het geen vampier is.

Ik sluip nog iets dichter bij, om het figuur beter te bekijken. Het blijft in het duister, om niet gezien te worden. In een snelle beweging komt zijn grijswitte vacht in contact met het licht om hem of haar heen. Voorzichtig zet ik nog een stap. Dan gebeurt er iets wat ik niet zag aankomen. Aan de o zo windloze nacht wordt een einde gemaakt. Ik voel een sterke windvlaag langs mijn rug gaan. Nog geen seconde later draait de persoon zich met een ruk om.

Grommend blijft het figuur in het donker staan. Ik beweeg mijn kop, als teken dat hij in het licht moet staan. Zijn, nu goed te zien, blauwe ogen met een zwarte rand kijken me doordringend aan, maar stapt dan toch grommend in het licht. Zijn wolvenvacht glimt in het licht. Het is grijzig, al weet ik niet of het door de viezigheid komt die aan zijn vacht kleven.

Ook ik zet een stap in het licht. Mijn kleinere wolf moet een stukje omhoog kijken om hem in zijn ogen aan te kijken. Zijn grom klinkt moordend. Geen mededogen. Zijn blik herinnert me aan mijn vader, en zijn straffen voor elke kleine fout die ik maakte. Hij zet een stap dichterbij. Ik zet een stap naar achter. Elke keer als hij een stap zet, zet ik er een naar achteren. -Geen gevecht aangaan, ga naar achteren- hoor ik Thalassa zeggen. Ik let even niet op en al gauw heeft de wolf me aan de grond vast gepint. Zijn vlijmscherpe klauwen duwen zachtjes in mijn schoudervel. Ik moet een jammerlijke piep onderdrukken.

Ik probeer me los te maken, maar het is zinloos. De wolf is te sterk. Ik probeer hem bij zijn nek te grijpen, wat mislukt. Tackelen, mislukt. Verslagen zucht ik.

Ik kijk naar de donkere lucht, waar ik de vorige keer nog nieuwsgierig naar keek. Nieuwsgierig voor de moordmachine die nu nog geen centimeter van me verwijderd is.

De wolken hebben zich duidelijk vermeerderd. Op de maan na is alles bedekt. Ik kijk naar de maan, die hoopvol schijnt. Ze schijnt met al haar kracht. Ook zij wordt dan bedekt door de donkere wolkenmassa.

Nu kijk ik naar de wolf bovenop me. Ik sluit langzaam mijn ogen, wachtend op de tanden die in mijn nek zullen boren. Tanden die een eind zullen maken aan mijn bestaan.
Maar als de nagels uit mijn schouders worden gehaald kijk ik verbaast op. De zwarte rand in zijn ogen is compleet verdwenen. Twee helderblauwe kijkers staren mij aan.

(A/N Alles in wolven vorm is onderstreept)
'Jezus, wat heb ik gedaan,' mompelt hij. Met angst in zijn ogen kijkt hij naar het opengescheurde lichaam van de gazelle. Dan richten zijn ogen zich op mij. Zacht likt hij de wonden die hij met zijn nagels veroorzaakt heeft. Bang zet ik een stap achteruit. 'Blijf van me af,' grom ik. Nu doet ook hij een stap terug. 'Je hoeft niet bang voor me te zijn. Niet meer in ieder geval,' fluistert hij rustig. De geluiden in het bos maken hem moeilijk hoorbaar.

Ik kijk naar de lucht. De wolken trekken langzaam weg. Dat betekent in ieder geval dat de tenten het vannacht niet nat worden van de regen.

De wolf volgt mijn voorbeeld. Dan slaat zijn rustige houding weer om in angst. 'Ga, zodra de maan tevoorschijn komt zal ik me niet kunnen beheersen,'

'Moet ik je vastbinden? Kan ik je helpen? Dan maak ik je morgen weer los bij zonsopkomst. Wat is je naam?,' Veel vragen in één keer, denk ik bij mezelf. Hij kijkt me aan. 'Nee, laat mij. Breng jezelf in veiligheid,' Teleurgesteld sla ik mijn ogen neer. Ondanks deze korte tijd voel ik me...anders. Het is daarom jammer dat ik hem waarschijnlijk nooit meer tegen zal komen.
'Doei dan,' fluister ik verslagen.
'Tot ziens,'

Strijd der wolven [Dutch/Nederlands]✔️Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu