Bedolven - Hoofdstuk 1

330 8 0
                                    

Het was het moment waarop hij me wegduwde van de vlammenzee die op ons afkwam en ons dreigde te verzwelgen en versmeulen tot as. Het waren de momenten waarop ik geklemd zat onder de brok beton die hij niet alleen kon optillen, enkele meters onder het oppervlak van de aarde, ver weg van het licht en mijn kinderen... momenten waarop ik wanhopig zijn hand in de mijne wilde nemen en heel hard knijpen en een beetje van zijn kracht overnemen.

Ik voelde mij gefaald, omdat ik mijn zwakte had moeten tonen op dat ogenblik, zwakte die mij toen was overkomen terwijl ik me even een toekomst inbeeldde waarin ik mijn kinderen niet meer zou terugzien. Ik had hard moeten vechten tegen de vele vooroordelen over vrouwen bij de politie en zeker toen ik besloot om bij de Recherche te gaan. Ik zou het niet aankunnen, werd me gezegd, maar ik had steeds het hoofd koel gehouden en een zweem van sterkte bewaard die ik nooit, nooit liet wegglijden. Ik haatte het echt, dat ik op dat moment geen andere keuze had gehad dan te breken en mijn commissaris te smeken de liefde die ik voor mijn kinderen had aan hen over te brengen, moest ik het hen zelf niet meer kunnen zeggen. Ik had zelfs niet eens stilgestaan bij de mogelijke gedachte dat Eric daar alleen zou weggeraken, zonder mij, of andersom.

Ik was wel blij dat als ik in zo een situatie had moeten terechtkomen, dat het met Eric was, en dat als één van mijn collega's mij in zulk intens moment had moeten zien, dat hij het was die mij in al die jaren nooit veroordeeld had of me anders had behandeld op eender welke manier. Acht jaar waren we tijdens de werkuren onafscheidelijk geweest en dat uitte zich in vele interacties op de werkvloer, en erbuiten. Hij was één van de eerste geweest waaraan ik mijn eerste zwangerschap opgebiecht had na een vijftal weken – bij de politie was er geen mogelijkheid het lang verborgen te houden, met de verplichting tot erg saai bureauwerk de hele rest van de zwangerschap − en de tweede, de derde en de vierde. Hij was zelfs de peter van mijn derde kind. Elke dag mijn leven leggen in zijn handen en hij het zijne in dat van mij had een band geschept, en meer.

Ik had het hem kunnen verwijten. Ik had het hem gezegd dat het te gevaarlijk was. De blik in zijn ogen toen hij me vroeg of ik nog wel zijn partner wilde zijn, echter, verzekerde mij ervan dat hij wat er gebeurd was zichzelf reeds genoeg verweet, en ik wilde daar niet bepaald toe bijdragen. Zo zat ik in ieder geval niet in elkaar en zo voedde ik mijn kinderen absoluut niet op. Noch Eric noch ik had durven dromen dat het zo zou eindigen toen we besloten om toch zelf de tunnel verder te verkennen. Hij had ons, had mij, nooit in gevaar gebracht als hij had geweten wat er beneden zou gebeuren.

Toch had er zich sinds die hele gebeurtenis iets in onze relatie gemurwd, en ik voelde het als ik bij hem was. Ik had in mijn afwezigheid, die gelukkig iets korter was dan oorspronkelijk gedacht, heel veel tijd met mijn kinderen gespendeerd en had niet echt aan het werk gedacht. Als ik er dan aan dacht, echter, dacht ik aan hem. Ik had de eerste dagen, waarschijnlijk deels omwille van de medicijnen die ik van de dokter moest innemen, nachtmerries gehad. Daarna, echter, dacht ik vaak aan hem. Ik kreeg wel eens een sms'je van Koen of van Tineke, maar van hem had ik er in die zeven weken amper ééntje gehad, één enkel ongelooflijk oppervlakkig sms'je... en dus was de moed me een beetje in de schoenen gezakt toen die eerste dag terug aan het werk voor me aanbrak.

Toen ik samen met hem de dood in de ogen had gekeken daar vele meters onder het aardoppervlak, bedolven onder puin en zand, had ik me gerealiseerd dat ik van hem hield en dat ik dat waarschijnlijk al jarenlang deed; daar had mijn gefaalde huwelijk niet toe bijgedragen – noch omgekeerd. Ik had het op mijn werk nooit expliciet vermeld, dat ik en de vader van de kinderen zouden scheiden, maar de meesten hadden het intussen wel door, veronderstelde ik, in de dingen die ik zei en niet expliciet aanhaalde. Van Eric wist ik het nogal zeker; ik herinnerde me minstens een vijftal keer dat ik hem vrij expliciet had gezegd dat ik en ik alleen dit of dat zou doen met de kinderen, dat weekend, of dat ik hen bij hun vader zou gaan afzetten. Het werd echt nooit ter sprake gebracht, maar de waarheid had altijd tussen ons in gehangen in verschillende opzichten.

Misschien zelfs die waarheid, dat ik van hem was gaan houden, en dat ik niet eens meer wist wanneer die specifieke gevoelens de kop opgestoken hadden. Ik herinnerde me geen moment meer dat ze er niet geweest waren.

BedolvenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu