Hoofdstuk 2

89 5 0
                                    

 Hoofdstuk 2.

Buiten schijnt de zon en verlicht de kraampjes van de markt. Het is druk in de stad. Overal lopen kooplieden met volgeladen karren vol fruit en groenten. Je hoort het geroezemoes van de pratende mensen en het geschreeuw van spelende kinderen. Wolf schenkt er weinig aandacht aan. Snel trippelt hij door de menigte. Niemand kijkt op van die plotselinge wolf die langs hen heen loopt. 

In Sansatia krijgen alle baby’s bij hun geboorte de naam van een dier. De tovenaar die bij deze geboorte aanwezig is spreekt dan een bezwering uit over het kind. Deze bezwering zorgt ervoor dat het kind zich in het gedaante kan veranderen waar hij of zij naar vernoemd is. 

Ook Wolf kan als hij dat wil in het gedaante van een wolf veranderen. Zijn opa was een tovenaar, en was er bij toen Wolf geboren werd. Zo nu en dan kwam hij nog eens langs om te kijken hoe het met Wolf ging. Maar sinds wolfs moeder is overleden, doet hij dat niet meer. Maakt ook niet uit, denkt Wolf. Hij is nu toch weg. Hij schrikt op uit zijn gedachten als voor hem een vrouw ruw opzij wordt geduwd. Twee mannen banen zich een weg door de menigte met tussen hem in een jongen met blonde haren en in een oor een ringetje. Een meisje loopt murmelend en snikkend achter de drie mannen aan. Het is Moth. Dus waarschijnlijk is die jongen in het midden die Goose, denkt Wolf. Het is tijd voor hem om op te stappen. Hij is uit de stad verbannen. Alle mensen kijken nu naar het drietal, en het sniffende meisje dat er achteraan loopt. Dan komt er nog iemand aanlopen. Wolf kijkt naar de oude man. Het is de boer. Met zijn blauwe platte pet, zijn klompen en zijn grijze snor is hij duidelijk herkenbaar. Hij schreeuwt naar de mannen. Wolf kan niet verstaan wat. Hij snelt naar de mannen toe, (die zo te zien zin hebben om de kop van de boers romp af te rukken) en gaat tussen de boer en de mannen in staan. Dan neemt hij zijn gewone gedaante weer aan. Hij voelt dat alle ogen nu op hem gericht zijn, en krijgt het een beetje warm. Dan kijkt hij naar Goose, die hem met nauw geknepen ogen aankijkt. Moth, die achter hem staat, snikt. Wolf zucht eens diep en zegt dan tegen de menigte: ‘Jullie hebben vast allemaal gehoord wat heer Eagle deze twee heren heeft opgedragen.’ Hij gebaard naar de twee mannen. ‘Zo niet dan vertel ik jullie nu dat hij Goose hier wil verbannen uit deze stad.’ Nu kijkt hij naar Goose. ‘Dit heeft hij gedaan zonder enige goede reden.’ Hij schenkt Moth een snelle blik maar die lijkt hem te begrijpen. Niet iedereen hoeft te horen dat het zijn schuld was. Dat zou alleen maar nog meer problemen veroorzaken. ‘Maar heer Eagle was dronken, het zou niet mogen kunnen dat Goose nu niet meer in deze stad mag komen, hij is hier immers geboren en opgegroeid.’ Hij wacht even en kijkt rond. Zal hij een klein leugentje durven te wagen? ‘heer Eagle heeft spijt van wat hij gister zei en wil dat ik jullie nu vertel dat hij heeft besloten Goose te laten blijven.’ Hij durfde het te liegen. Er klinkt gejuich. Wolf ziet dat Moth naar hem kijkt, maar durft niet terug te kijken. Snel verandert hij van gedaante en is weg. 

De wind begint harder te waaien als Wolf het centrum van de stad uit is. De zon verwarmd Wolfs flank nog maar lichtjes. Gelukkig heeft Wolf een dikke vacht. Hij voelt de koude wind nauwelijks. Hij loopt door. Met een aardig snel tempo, want hij wil de stad uit zijn voor de zon onder gaat. Maar na die vertraging van net weet hij al dat dat niet meer gaat lukken. Daarvoor is Furce veel te groot. Toch loopt hij door. Hoe verder hij vandaag komt hoe eerder hij morgen de stad uit is. Het begint nu al erg donker te worden. Wolf zoekt een slaapplaats op en vindt al snel een gezellige herberg. Als hij er naar binnen loopt, komen de geuren van eten hem tegemoet. Wolf heeft die dag nog niets gegeten, dus het water loopt hem in de mond. Vlug gaat hij aan een tafel zitten. Als even later de herbergier langskomt, bestelt Wolf bier en varken. Terwijl hij moet wachten komt er een knap meisje naar hem toe. Haar blonde krullen hangen langs haar gezicht en haar blauwe ogen kijken hem doordringend aan. ‘Hé.’ zegt ze, en ze schenkt hem een mislukte glimlach. Wolf maakt het vaker mee, zijn bruine haar en groene ogen zijn voor meisjes erg aantrekkelijk. Ja of ze maken een domme indruk, denkt Wolf als het meisje vraagt: ‘Jij bent toch de zoon van de bakker?’ ‘Nee.’ zegt Wolf, en draait zich om. Het meisje druipt af. Als de herbergier komt met het eten, valt Wolf meteen aan. Het eten smaakt hem goed, en als het op is vraagt hij de herbergier om een kamer. Eenmaal in bed hoort hij het gepraat en gezang van beneden. Hij kan niets verstaan. Langzaam valt hij is slaap. 

Wolf wordt wakker van gepraat op de gang. Twee mannen zijn druk aan het discussiëren. Hij staat op en legt zijn oor tegen de deur. Nu hoort Wolf dat het gaat over een paard dat buiten in de stal staat. Snel trekt Wolf zijn kleren aan en pakt zijn spullen. Als hij de gang op loopt knikt hij even beleefd naar de twee heren, die even zijn gestopt met hun gesprek, en loopt de trap af. Beneden zitten een paar mensen te ontbijten. Wolf loopt meteen naar de herbergier en geeft hem wat zilveren munten van Pig. Dan loopt hij vlug naar buiten. Daar staat inderdaad een zwart paard in de stal. Wolf aait hem rustig en haalt het dier uit de stal. Het loopt gewoon mee. Vlug borstelt Wolf het dier en zadelt het daarna op. Als de twee mannen naar buiten komen is Wolf al weggereden.   

The Wolf with the eyes of a CatWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu