Hoofdstuk 3

71 6 0
                                    

Hoofdstuk 3.

Al snel is Wolf de stad uit. De huizen maken plaats voor bomen en overal doemen akkers op. Graan, tarwe en maïs, dat verbouwen de meesten. Eén keer komt hij een herder tegen die zijn schapen over de weg heen drijft. Hij knikt de man gedag. Iedereen is gastvriendelijk als hij ’s middags bij een boer aanklopt om toestemming te vragen om op zijn land te rusten. De boerin maakt zelfs een maaltijdje voor hem klaar. Die avond is Wolf er dan ook niet op voorbereid genegeerd te worden, als hij bij een boerderij aanklopt. De man slaat de deur hard dicht al hij vraagt om een slaapplaats. Wolf wil opnieuw aankloppen als hij een stem hoort vanuit het dichtbegroeide stuk grond achter het huis. ‘Stond er nou alweer een soldaat voor de deur Sjoerd?’ vraagt de stem. Het valt Wolf op dat Sjoerd niet naar een dier vernoemd is. ‘Nee Dove, een bedelaar.’ Wolf weet dat ze het over hem hebben, en voelt zich boos worden. Een bedelaar! Het begint te regenen. ‘Onweer op komst’, zegt de vrouw. ‘Laten we maar naar binnen gaan voordat we zo helemaal doorweekt zijn.’ ‘En die man dan?’ vraagt Sjoerd. ‘Welke man bedoel je Sjoerd?’ ‘Die bedelaar.’ Wolf is inmiddels helemaal nat en wil net naar de mensen toe lopen, als Dove zegt: ‘Ach, laat dat mens maar zitten, die is toch niet beter gewend.’ De twee lopen het huis in. Wolf zit nog steeds stil op zijn plaats. Dan voelt hij iets zacht op zijn schouder tikken. Hij kijkt om en schrikt zich wezenloos. Daar staat een meisje. Haar natte haren in twee vlechtjes langs haar schouders. Met een jurkje. In de regen. Ze houdt haar vinger tegen haar lippen in een gebaar dat hij stil moet zijn, en pakt zijn hand. Dan trekt ze hem mee, weg van het huis. Wolf begint het nu ook koud te krijgen, hij rilt van top tot teen. Het meisje brengt hem naar een huis dat een eindje verderop tussen de bomen staat. Er brandt een klein lichtje. Uit de schoorsteen komen kringentjes rook omhoog. Als het meisje aanklopt gaat de deur direct open. Een stevige vrouw met vrolijke blonde krullen en rode wangen trekt hen naar binnen. ‘Bunny lieverd! Je bent helemaal nat! Kom gauw binnen!’ zegt ze tegen het meisje. Ze pakt een doek uit een kast, en droogt het meisje af. Dan staat ze op, loopt naar de keuken en warmt daar een pannetje melk op. Wolf gaat stil op een stoel zitten. Het meisje kijkt hem met grote ogen aan. Als hij naar haar kijkt moet ze hardop giechelen. Ze is nog maar heel jong, ziet Wolf zo’n zes jaar. De vrouw komt uit de keuken lopen, ze zet een kopje melk voor het meisje neer en neemt haar mee. ‘Kom, even droge kleren aantrekken anders ben je morgen ziek.’ Wolf zit alleen in de kamer. Hij kijkt om zich heen. Aan de muren hangen foto’s en schilderijen. Een vuurtje brandt in de haard. Op de tafel staat een grote bos rode rozen. Er ligt een kaartje bij met: Ik ben snel weer thuis  erop. Wolf kijkt naar de foto’s aan de muur. Op veel staat Bunny breed te lachen. Maar dan valt zijn oog op een fotolijstje dat in de keuken staat. Hij loopt ernaartoe. Weer staat Bunny op de foto maar nu samen met een dikkige, bijna kale man met rode wangen. Wolf herkend hem uit duizenden. ‘Pig.’ Wolf draait zich om. De vrouw staat in de deuropening. Ze kijkt hem aan. ‘Mijn man.’ Wolf knikt. ‘Hij werkt voor heer Eagle, als kok.’ Wolf denkt na. Zal hij haar vertellen dat hij dit al weet, dat hij de zoon is van heer Eagle, dat alles goed gaat met haar man? Maar zal ze hem dan verraden? Hij besluit niks te zeggen en knikt nog een keer. De vrouw kijkt hem onderzoekend aan. ‘Je moet iets warms aan’, merkt ze op. ‘Kom, ik heb wel iets voor je.’ Ze neemt hem weer mee naar de kamer. Daar zit Bunny op een stoel haar melk te drinken. Ze kijkt naar hen, maar zegt niets. ‘Bunny pak jij eens even een doek voor deze jongeman’, zegt de vrouw tegen haar dochter. Bunny staat op en loopt naar de kast. Ondertussen loopt de vrouw de trap op naar boven. ‘Wacht daar even, ik ben zo terug.’ Bunny geeft hem een doek. Wolf glimlacht naar haar. Ze kijkt naar hem. Dan loopt ze zonder iets te zeggen naar de keuken. De vrouw komt terug met een stapeltje kleren. ‘Hier.’ ze legt de kleren op de tafel en droogt ook hem goed af. ‘Kleed je boven maar even om, dan maak ik ook wat melk voor jou.’ Ze kijkt om zich heen. ‘Waar is Bunny?’ Het meisje komt de keuken uit met een wortel in haar mond. ‘Ah… breng jij eh…’ ze kijkt naar Wolf. Die probeert snel een naam te verzinnen. ‘Snail mevrouw.’ De vrouw glimlacht. Wolf kan zichzelf wel voor zijn kop slaan. Snail, wat een idiote naam. ‘Breng jij Snail even naar de waskamer?’ Bunny knikt. Ze pakt Wolf bij zijn hand en loopt de trap op. Boven vraagt ze hem zacht: ‘Heet jij echt Snail?’ Wolf glimlacht. ‘Ja, zo hebben mijn ouders mij genoemd, omdat ik zo sloom ben.’ Bunny kijkt hem verschrikt aan. ‘Vind je dat niet naar?’ ‘Nee hoor, ik ben er aan gewend.’ ‘Oow…’ Bunny laat hem een kamer zien. Er staat een bad en een emmer water. En een enorme spiegel. Bunny laat hem alleen. Wolf kijkt in de spiegel. Eerst ziet hij een wolf, dan een knappe jongen met doorweekt bruin haar, groene ogen, sproeten rond zijn neus en een kleine glimlach rond zijn mond. Wolf is niet echt een wolf die je zou verwachtten. Niet zoals zijn vader, maar zoals zijn moeder. Slim en knap. Met zelfverdediging als dat moet denkt hij. Wolf kan best vechten, maar zo goed als zijn vader had gewild. Wolf is mager, en niet erg sterk. Toch heeft hij wel iets van vechtlust in zich. Dat komt doordat hij half wolf, half mens is. Maar het liefst praat Wolf het uit met mensen. Behalve met vader denkt hij. Hij heeft vaak geprobeerd met zijn vader te praten, maar die luisterde nooit. De enige oplossing die zijn vader dan kon bedenken was om zijn zoon nog eens neer te slaan, of hem zonder eten naar zijn kamer sturen. (als dat gebeurde vond Wolf zijn poging al erg geslaagd.) 

Als Wolf beneden komt, staat er een kopje melk voor hem klaar. ‘Kijk eens Snail, ga maar lekker zitten’, zegt de vrouw, en schuift zijn stoel aan. Dan gaat ze tegenover hem zitten en vraagt: ‘Mag ik vragen waar je naartoe wil gaan? Ik neem aan dat je niet voor niets door dit landschap reist, met al die soldaten hier.’ ‘Soldaten mevrouw?’ ‘Je mag Sheep zeggen hoor. Ja, heb je ze niet gezien? Ze lopen hier overal, op zoek naar ene Wolf, de zoon van heer Eagle.’ ‘Nou ik hoorde uw buren er wat over zeggen.’ Sheep snuift. ‘Mmhpf.. de buren.’ ‘Is er iets mis met uw buren?’ Sheep kijkt hem aan. ‘Het zijn zeurkousen, ze hebben geen naam. Ze denken bij alles dat we tegen hen zijn, en zelf zijn ze tegen alles.’ ‘Waarom hebben ze dan geen naam?’ ‘Dat weten we niet precies, ze willen er niets over loslaten. Maar ik denk dat hun ouders gewoon te arm waren om een tovenaar te kunnen betalen. Wil je nog een kopje melk?’ verandert ze van onderwerp. ‘Ja!’ roept Bunny vanaf de bank. Sheep kijkt om en zegt tegen het meisje: ‘Waarom lig jij nog niet in bed? Jij had allang in je bed moeten liggen dame!’ Bunny giechelt en geeft haar moeder een kus. ‘Trustoe.’ Dan geeft ze Wolf een knuffel en grinnikt: ‘Dag slome.’ Dan loopt ze de trap op. ‘Misschien moeten wij ook maar gaan slapen’, zegt Sheep. ‘Ja, maar mevrouw… Waarom lopen die soldaten te zoeken naar… Wolf?’ Sheep lijkt lang na te moeten denken. ‘Omdat Wolf sommige dingen niet helemaal heeft gedaan zoals het hoort en toen is weggelopen.’ ‘Is heer Eagle boos?’ ‘Dat lijkt me wel, anders zou hij niet al die soldaten eropuit sturen om hem te zoeken.’ Het is stil. Wolf begrijpt het. Hij kan nu echt niet meer terug. ‘Kom, je mag op de bank slapen.’ zegt Sheep. 

The Wolf with the eyes of a CatWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu