Hoofdstuk 11

59 3 2
                                    

Hoofdstuk 11. 

Wolf vloekt hardop. Zijn kleren zijn doorweekt. Horse struikeld voor de zoveelste keer over een wortel. Ditkeer belant hij met zijn gezicht volop in de modder. 'Kunnen we niet gewoon gaan rusten? We lopen nu al een uur of twee zonder enige reden.' Mopperd hij. Wolf zucht opgelucht. Nadat ze het huis van Swan verlaten hebben, heeft Horse eindelijk zijn stem weer terug. Hij mopperd aan een stuk door, alsof hij dat nog even moet inhalen. Wolf weet nog steeds niet precies waarom hij zo gek deed. Toen hij ernaar vroeg, deed Horse nogal vaag. Hij had maar besloten niet verder te vragen. Dove zegt niets en loopt stug door. Hij voelt zich zwaar bedrogen, en is verschrikkelijk humeurig. Horse ploft op de grond. 'Ik stop ermee.' Dove houd zijn pas echter niet in. Wolf blijft staan en roept hem terug. Een fel licht schiet door de hemel. Het verlicht het bos waar ze in lopen. Het ziet er spookachtig uit. Dan breekt de donder los, en de jongens krimpen van schrik ineen. Het onweer is recht boven hun hoofden. Er volgt nog een flits. Wolf trekt Horse overeind, en schreeuwd boven de donder uit naar Dove: 'We moeten hier weg! Snel!' Maar het is al niet meer nodig. Dove rent naar hen toe en trekt ze mee. Dan schreeuwd hij terug dat ze van gedaante moeten veranderen. Het onweer is nu echt losgebarsten. De drie jongens veranderen in hun dierengedaante. Wolf rent zo snel als hij kan. Hij voelt Horse naast hem en Dove vliegt voor hen uit. Na een tijdje komt er een einde aan het bos, en rennen ze over de heide. Wolfs vacht is doorweekt. Dat maakt hem zwaarder en doodmoe. Hij begint te hijgen. Uiteindelijk kan hij niet meer. Hij veranderd in een mens. Horse en Dove doen hetzelfde. 'We moeten verder!' roept Dove. 'Het is hier te gevaarlijk.' Wolf kijkt hem aan. 'Hoe groot is de kans dan dat wij nu door de bliksem worden geraakt?' Op dat moment laait er aan de horizon een groot vuur op. Het bos waar ze vandaan komen staat in vuur en vlam. De bliksem is ingeslagen. Alsof iets ze had willen waarschuwen. 'Zeus luisterd naar ons.' zegt Horse. Wolf kijkt hem verbaast aan. Deze jongen bleef hem verbazen. Waar kwam dit geloof in goden nou weer vandaan? Toch geeft hij hem gelijk. De oppergod had hen gewaarschuwd. Snel loopt hij verder. De andere twee lopen achter hem aan. Verder zeggen ze niet veel. Af en toe kijken ze over hun schouders om te kijken of het vuur dichterbij is gekomen. Het landschap veranderd niet veel. Het blijft vlak, met weinig bomen. De jongens zijn dan ook verschrikkelijk blij als ze, terwijl de zon begint op te komen, in de verte een huisje zien staan. Zo hard als hun benen willen gaan, rennen ze er naar toe. Het dak is half ingestort, en de ramen zijn gebarsten. Maar dat maakt ze niets uit. De deur kraakt als een gek als ze hem open doen. Binnen is het heel klein. Er is maar een kamer. Het is de keuken, woonkamer en slaapkamer in een. Er staat een bed, een tafel er is een aanrechtje en een open haard. Dove gooit meteen de blokken nat hout in de haard. Hij zoekt in een van de keukenkastjes. Er staan een paar potten met bonen in. Ook zijn er twee borden, drie vorken en een mes. Dove fronst zijn wenkbrouwen. Ondertussen trekt Horse een laatje open. Er zitten twee stenen in. 'Vuurstenen.' Laat hij aan de andere twee zien. Hij loopt naar de haard en begint de stenen tegen elkaar aan te strijken. Na een tijdje verschijnen er een aantal vonkjes. Horse begint nog harder te strijken. Uiteindelijk vat het natte hout vlam. Er ontstaat een heel klein vlammetje. De jongens trekken meteen hun natte kleren uit, en hangen ze bij de haard om te drogen. Dan warmen ze ook wat regenwater op, en koken de bonen. Het is niet te kauwen, maar de jongens hebben zo'n trek dat het ze niet eens opvalt. Als het eten op is, kruipen ze onder de deken. Na een tijdje zijn ze alle drie in een diepe slaap.

The Wolf with the eyes of a CatWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu