Het oude huis

1K 48 7
                                    

Jake zweefde over straat.
's Nachts.
Er was niemand te zien.
Hij wist precies waar hij heen wilde.
Hij zweefde op zijn gemak, hij had alle tijd van de wereld.
Hij keek wat om zich heen, de wereld was flink veranderd de afgelopen 100 jaar.

Na een lange tijd kwam hij aan op zijn bestemming. Een afgelegen, klein houten hutje, dat het zowaar meer dan 100 jaar had overleefd.
Hij zweefde erbinnen.
Alles was er nog.
De tafels, de stoelen, de kachel waar ze vroeger op hadden gekookt, het hok dat zich als badkamer voor moest doen, alles.

Een grote man stapt de keuken in.
"Aha! Hier dus!" Roept de man.
"Sorry, wat doet u hier? Als ik u vragen mag." Vraagt mijn vader.
"Weetje wat jij mag? Je klep dichthouden. Alles wat je nu nog zegt kan tegen je worden gebruikt." Zegt een andere man die net binnen loopt.
Ik kijk door een spleet in het hout naar de keuken. Gelukkig zien ze me niet.
Er wordt wat gezegd over heksen en mijn ouders ontkennen.
Wacht, denken ze nou dat mijn ouders heksen zijn?! Dat zijn ze niet. Dat weet ik zeker.
De man die als tweede binnen kwam slaat boeien om de polsen van mijn ouders en duwt ze naar buiten.
Ik sta stil, ik ben niet in staat me te bewegen. Dan bedenk ik me dat ze waarschijnlijk het huis komen onderzoeken.
Ik ren naar het raam, open het en klim naar buiten.
Mijn ouders staan op een kar. In het midden van de kar staat een grote paal, waar mijn ouders aan vast worden gebonden.
De kar die gebruikt wordt voor heksen. De kar die naar het plein rijdt. Het plein waar de brandstapel staat.
Ik verstop mezelf tussen enkele struiken en volg de kar naar het plein.
Dat dacht ik al. Er ligt veel hout rondom een hoge houten paal.
"Vrouwen eerst." Roept een man en hij bindt mijn moeder vast aan de paal.
Een grote, dikke man met een zak om mijn hoofd, de beul waarschijnlijk, pakt een grote fakkel en steekt het hout in de fik.
Vlammen laaien hoog op, ik hoor mijn moeder gillen, het lijkt uren te duren.
Mijn vader trapt naar achter, tegen de knieën van de man die hem vasthoudt aan.
De man laat mijn vader los en grijpt naar zijn knieën.
Mijn vader rent zo hard als hij kan weg, ik wil roepen dat ik hier zit, dat hij hier heen moet.
Maar ik ben te laat.
Een man gooit een mes naar mijn vader toe en raakt hem recht in zijn rug, rond de plek waar een long zit.
Hij klapt dubbel, hij lijkt geen lucht te krijgen.
Hij bloedt ook enorm trouwens.
Ik kijk, maar zie niets.
Ik luister, maar hoor niets.
Ik ren.
Weg van hier.
Weg van alles.
Weg van mijn gillende moeder en stervende vader.
Weg van de mannen die me zoeken.

Jake haalt diep adem. Zijn ouders zijn nu zo'n 110 jaar dood.
Hij was tien geweest toen zijn ouders stierven. Maar na zijn eigen dood, tien jaar later, had hij ze nooit kunnen vinden.

Hij bekeek alle kamers.
Toen zag hij Dikkie en Gummie, de houten schommelpaartjes van zijn zusjes.

Ik had gehoord dat er twee meisjes in een sloot zijn gevonden.
Ik ren naar de plek toe waarvan ik hoorde dat de meisjes lagen.
Het ging over een tweeling, ongeveer dertien jaar.
Mijn vermoeden klopte. Daar in de sloot liggen Fleur en Isa.
Ze zijn naakt, en volgens enkele mannen zijn ze verkracht.
Ze zijn bedekt met bloed en enkele messen zitten nog vast in hun lichamen.
Ze zijn doodgestoken.

Ik hoor een vrouw roepen, "Daar is de laatste telg van dat heksengezin!" Ze wijst naar mij.
Iedereen kijkt mijn richting in maar ik ren meteen weg.
Ik wist dat dit zou komen. Ik wist dat iemand me zou ontdekken en zou verraden.
Ik had alleen niet verwacht dat dat de moeder van Jim zou zijn. Mijn beste vriend.
Maar het is niet anders, ik moet nu rennen, alleen maar rennen. Ze mogen me niet te pakken krijgen!

Jake was toen vijftien geweest. Hij wist nog dat hij naar een verlaten stal was gegaan.
De stal waar ze hem hadden gevonden en hem naar zijn doodvonnis hadden gesleept.

Ik lig in een stal, tussen het hooi.
Ik hoor een kar aankomen en hoop dat ze me niet vinden. Dat ze niet binnen komen kijken.
Maar ik hoor de deur opengaan. Ik verberg me nog iets dieper in het hooi.
Ik hoor een man iets zeggen over een hooivork.
Wacht, wat? Een hooivork?!
Niet veel later wordt een hooivork in de hooistapel waar ik lig gestoken, ik voel de rand langs mijn hoofd gaan, maar het doet geen pijn, dus het heeft me niet verwond.
Hoop ik.
De hooivork beweegt en wordt eruit gehaalt.
Ik krijg weinig lucht, dus als ze niet snel weggaan zal ik stikken, of me over moeten geven.
Ik hoor ze mompelen dat er niemand is, en ik hoor de deur dichtgaan.
Ik hoor de kar wegrijden en wacht nog heel even, dan vlieg ik overeind en haal diep adem.
"Ik zei je dat hij hier was!" Roept een man, en voordat ik het goed en wel besef voel ik handen om mijn keel.
Als een bankschroef zo sterk.
Het snoert me de keel dicht, letterlijk.
Ik hoor iets kraken en voel een enorme pijn in mijn nek, iets onder de schedel.
Ik krijg geen lucht.
Ik hap naar adem, de man laat me los, maar nog steeds krijg ik geen lucht.
De man kijkt verbaast op me neer, ik zie het afgrijzen in zijn ogen.
Dan wordt langzaam alles zwart, ik weet niet zeker of dat komt door de pijn uit mijn nek of door het tekort aan zuurstof.

Jake ging met zijn hand naar zijn nek. De plek waar zijn nekwervel werd gebroken.
De man was geschrokken geweest, daarom had hij hem losgelaten.
Zijn hele familie werd in tien jaar tijd vermoord.
Eerst zijn ouders, vijf jaar later zijn zusjes en nog vijf jaar later hij zelf.
Hij wilde diep ademhalen. De frisse lucht, die door de fabrieken inmiddels niet meer fris was, inademen. Maar dat ging niet. Hij kon niet ademen.

Hij kon niets meer.
Hij was maar een geest.
Een geest zonder rust.
Een geest met een liefde.
Terwijl die liefde nog leeft.
Een geest.
Een eenzame geest.

De onzichtbare jongenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu