Hoofdstuk 4

145 4 8
                                    


Ik kijk op mijn telefoon. Het is 3.06. Veel te vroeg. Ik ga maar weer slapen. Mijn ogen zijn dicht, maar ik blijf maar denken aan allerlei dingen: school, turnen, Sophie, Maud en mijn hamster. Ik kan niet stoppen met denken, ik word er nog moeier van. Dan merkt mama dat ik wakker ben en heen en weer ligt te woelen. Ze vraagt wat er aan de hand is. Ik vertel dat ik maar blijf denken aan allerlei dingen en dat het lijkt alsof ik het niet kan stoppen. Mama antwoordt dat het nu niet over dat soort dingen gaat, maar over mij. Dat ik weer kan doen waar ik van houd en dat het goed komt. Door die kalmerende woorden voel ik me beter. Ik kan weer gaan slapen. Ik val dan ook gelijk als een blok in slaap.

Het is 9.00 uur. Ik schrik, ik word wakker gemaakt door een verpleegkundige. Mama en papa zitten naast me. De verpleegkundige vertelt dat ik naar huis toe mag. Ik word daar met de ambulance heen gebracht om 13.00 uur in de middag. Ik knik en vertel dat  ik ernaar uit kijk om weer naar huis te gaan en dat oma daar op mij wacht. 

Samen met mama begin ik vast om mijn spullen bij elkaar te pakken. Ze pakt mijn kleren en doet ze in mijn koffer. Dan zie ik iets wat ik al heel lang niet meer had gezien: mijn knuffel. Snoetje heet ie. Het is een wit konijntje. Ik heb het konijntje al sinds dat ik geboren ben, maar ik had hem opgeborgen. Blijkbaar heeft papa hem in mijn koffer gestopt toen hij die aan het inpakken was. Ik ben blij dat ik het konijntje weer is zie. Die kan ik goed gebruiken in deze tijd. Ik bedank papa. Hij lacht.

Er komt een verpleegkundige binnen samen met een paar andere dokters. Ze vertellen dat ze mij op een platte brancard moeten leggen en ik thuis een brace om moet. Ik begrijp al snel waarom ik een brace nodig ben: in het ziekenhuis zorgen de verpleegkundigen ervoor dat je goed ligt, maar dat kan thuis niet. Ik vind het prima. Ik wil alles doen zodat ik zo snel mogelijk weer kan turnen. De brancard is ondertussen ook gearriveerd en de dokters tillen mij met z'n allen op de brancard. Ik word naar de ambulance gereden en in de ambulance gelegd. Ik word zonder sirenes, het heeft geen spoed, naar huis gereden. Na een hele rit zijn we aangekomen. De ambulancebroeders halen mij uit de ambulance en rijden mij naar binnen. Ze haalden mij van de brancard af en leggen mij in het nieuwe bed. Dit bed staat in de woonkamer en hier moet ik 24/7 in blijven liggen, zodat het het snelste weer heelt. Het is vanochtend gebracht. Het bed ligt lekker. Ik bedank de medewerkers van de ambulance en zeg ze gedag. Ik heb van het ziekenhuis medicatie mee gekregen. Dit moet ik drie keer per dag slikken, zodat ik weinig pijn heb. Oma is er ook en ze zit gezellig bij mij. We praten over van alles. Dat doet me even alles vergeten, het voelt zelfs even alsof er niks aan de hand is. 

Het is een rare dag vandaag. Dat vinden mama, papa en oma ook. Papa heeft net patat besteld. Hij vindt dat ik dat wel heb verdiend na alles wat er is gebeurd. Ik vind het ook. We horen de deurbel. De patat is er. Ik vind het erg lekker en heb het dan ook snel op. Ik ben nog steeds erg moe, dus ik ga vroeg slapen. Morgen is het zaterdag, weekend dus. Misschien komt er nog wel iemand langs.



Van topsporter naar ziekenhuispatiëntWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu