2012
Het lijkt zo lang te duren. Links drukt een vrouw ongeduldig tegen me aan, rechts een meisje met een fotocamera die haar ellenboog in mijn zij prikt. Voor me een veel te hyper kind, dat maar op en neer blijft springen. Goed, dat ga ik straks ook doen, maar het is zo irritant. De kou is al net zo erg voor me. Het is al donker, de wind waait hard, en de temperatuur zit onder nul. Maar ik blijf staan. Als ik beweeg neemt iemand mijn plek in. Het podium is nu nog leeg, maar straks komt daar mijn idool: Ralf. Eindelijk komt de presentator het podium op om hem aan te kondigen. Ralf komt het podium op, en tegelijk verschijnt er een glimlach op mijn gezicht. Hij praat vrolijk. Ik vergeet even alles om me heen. Alles wat ik zie is hij. Hij ziet mij alleen niet. Hij kijkt over de hoofden van het publiek heen. Geen één keer kijkt hij in mijn richting. Ik spring en zing mee met de muziek, maar blijf hopen op een blik. Die komt niet. Hij is alweer klaar, en sprint bijna het podium af. Ik weet wel dat hij zo meteen nog een optreden heeft, maar ik had gehoopt hem nog even te kunnen spreken. Echter loopt hij meteen backstage, en verdwijnt. Net als andere probeer ik hem nog te zien, maar hij komt niet meer terug. Teleurgesteld loop ik terug naar mijn moeder. Ze lacht even, en dan lopen we samen naar de parkeerplaats.
Even voorstellen. Mijn naam is Saar. Ik ben zestien, en woon in Amsterdam. Ik zit in de vijfde van vwo, net als Ralf Mackenbach, mijn idool. Ik ben al heel lang fan van hem. En dat snappen veel mensen niet. Mijn vrienden reageren altijd ongeïnteresseerd als ik naar Ralf ben geweest. Ik heb twee goede jongensvrienden, die niet meer dan dat zijn. Verder ga ik ook om met veel meisjes uit de klas, maar sommige vinden me een beetje raar. Ik houd namelijk enorm van één ding, afgezien van Ralf: zingen. Ik ben altijd bij de muzieklokalen te vinden. Ik houd van alle stijlen muziek: pop, rock, jazz, house noem maar op. Ik speel een beetje gitaar en piano, maar kan geen moeilijke stukken. Zingen wil me echter beter lukken. Veel mensen zeggen dat ik veel talent heb. Ik heb meegedaan aan musicals, optredens in de buurt en zit in een koor voor meisjes. En hoe leuk dat ook allemaal is, mijn droom is om groot te worden met het zingen. Ik hoop ooit naast Ralf te staan op het podium, dan is mijn leven compleet.
Ik woon thuis met mijn ouders. Ik heb een oudere broer die het huis al uit is. Mijn moeder vindt het wel leuk dat ik fan ben van Ralf, en brengt me graag. Mijn vader hoeft er verder weinig van te weten, maar doet alsof hij het leuk voor me vindt. Mijn beste twee vrienden, Rob en David, lachen me vaak uit. Wel als grapje. Vaak gaat het zo van: ben je hem dan nooit zat? Of, waar is je vriendje dan? Ik doe alsof het me niks doet, maar ergens doet het pijn. Zelfs mijn beste vrienden kunnen me niet accepteren zoals ik ben. Andere personen uit de klas vertel ik het liever niet. De meeste die ik het heb vertelt vinden me kinderachtig. Ze vergeten steeds dat Ralf ook zeventien is, in plaats van dat jochie bij het songfestival. Hoe dan ook, it’s my life.
Ik loop naar het lokaal zo snel ik kan. Alweer te laat. Mijn wekker heeft zo vaak storingen, mijn leraren geloven me niet meer. Ik heb alleen geen tijd om een nieuwe te kopen. Eindelijk kom ik bij het lokaal aan. De deur is nog open! De leraar zie ik net aanlopen om hem dicht te doen. ‘Wacht even!’ roep ik. De leraar kijkt me afkeurend aan, maar wacht op me. ‘Weer te laat Saar, dat is niet de eerste keer. Kom maar snel binnen.’ Zonder hem aan te kijken loop ik de klas in. Ik ga voorin zitten, aangezien de klas al vol is. Achterin zit een vervelende jongen mij gemeen aan te kijken. ‘Hé Saar! Was zeker leuk bij tapdansen!’ Ik trek een wenkbrauw op. ‘Waar heb jij het over?’ De hele klas luistert nu mee. ‘Je bent toch fan van die click clack jongen! Haha, zo dom!’ Een aantal mensen lachen mee, anderen beginnen te fluisteren. Rob en David zakken onderuit in hun stoel. De leraar roept om stilte. Met een knalrood hoofd ga ik zitten. O nee, hoe weet hij dat? Ik praat de hele les met niemand, maar hoor ze achter mijn rug lachen en fluisteren. Ze snappen er niks van.
Na de les weet ik niet hoe snel ik het lokaal uit kan lopen. De hele dag loop ik met mijn hoofd omlaag door de school. Ik kom als laatste de lessen in en als eerste eruit. Maar ik kan het niet blijven ontlopen. Na school loop ik naar mijn fiets. Precies waar mijn fiets staat, staan een groepje mensen uit mijn klas. Natuurlijk is Bart, de pestkop, erbij. Ze zien me aan komen lopen en laten meteen hun gesprekken vallen. ‘Kijk! Daar is ze! Was het gezellig bij Ralf dit weekend?’ Ik kijk hem niet aan, maar loop meteen naar mijn fiets. ‘Houd je kop,’ fluister ik. Maar hij verstond het wel. ‘Wat zeg je? Beetje brutaal hè? Ik vraag me af, als je nu dood gaat, zal Ralf je dan komen redden? Geeft hij ook maar iets om jou? Natuurlijk niet!’ hij begint keihard te lachen. Ik reageer niet. Ik pak mijn fiets uit het rek en probeer om ze heen te lopen. Als ik langs hem loop duwt hij me om met al zijn kracht. Ik val over mijn fiets heen op de grond. Mijn arm schaaft langs de stenen. Ze beginnen hard te lachen. ‘Waar is je vriendje nu? Je bent een sukkel!’ De meisjes die erbij staan lachen net zo hard. Ik sta snel op en fiets er vandoor. Mijn arm doet zeer, en ik voel het bloed langs mijn arm lopen. Ik begin zachtjes te huilen. Ik haat dit! Maar de woorden blijven in mijn hoofd steken. Voor het eerst voel ik me zelf ook stom omdat ik fan ben. Hij is er inderdaad niet. Hij weet niks over mij. Waarom geef ik zoveel om iemand die niks om mij geeft? Wat voor zin heeft het dan?