Hoofdstuk 5

94 5 2
                                    

Ik keek, niemand op de gang. Ik haastte me de gang door op weg naar de trap. Het was een wenteltrap met een smalle doorgang. Ik liep zo stil mogelijk de trap op. Ik kwam op het volgende verdiep aan, maar de trap liep nog verder naar boven. Als ik de soldaat moest geloven was het helemaal bovenaan. Ik wierp een blik op de gang, maar deze zag er net hetzelfde uit als die eronder. Niets speciaals waardoor ik dan maar besloot verder te gaan. Na nog een paar treden te hebben gedaan kwam ik op het laatste verdiep aan, de trap was gedaan. Ook nu keek ik weer voorzichtig op de gang. Ik zag slechts één deur, zoals de man mij verteld had, maar wat hij er niet had bij gezegd was dat er twee bewakers voor de deur stonden. Hoe kon ik er voor zorgen dat ze weg moesten en ik ongestoord naar binnen kon?

Ik had een idee.

Ik liep terug een paar treden naar beneden en keek omhoog. Er hingen overal balken. Moest ik daar nu opgeraken, zou het perfect zijn. Doordat de wenteltrap niet zo breed was kon ik mijn handen tegen de muur plaatsen, mijn voeten tegen de muur erover en kon ik zo naar boven klimmen zolang ik maar genoeg kracht zou blijven gebruiken.

Heel voorzichtig begon ik eraan, men mocht me niet horen. Het was een zwaar werk en opnieuw begonnen mijn handen te branden.

Uiteindelijk zat ik helemaal bovenaan tegen het plafond. Ik nam voorzichtig mijn dolk uit mijn riem en ik gooide hem de bocht om waarna ik hem tot beneden hoorde kletteren. Nu was ik natuurlijk wel mijn dolk kwijt, maar ik had nog mijn pistool en zwaard en op het schip had ik nog genoeg dolken liggen.

Ik hoorde dat de soldaten er aankwamen. Ik hield mijn adem in. Ze liepen gehaast de trap af, het was me gelukt. Ik sprong naar beneden en liep naar de kamer van de commandant.

Ik deed de kamerdeur stilletjes open en wierp een blik naar binnen. Ik wrong mijn lichaam door de smalle opening naar binnen.

‘Liliane, ben je mijn…,’ maakte hij zijn zin niet af. Zijn hoofd schoot overeind en hij was stomverbaasd mij hier te zien. Ik keek hem ijselijk aan, maar hield een speelse lach op mijn gezicht.

‘Hallo, commandant,’ groette ik hem vriendelijk. ‘Het spijt me maar Liliane is hier niet.’

‘Wat doe jij hier?’ Wachters!’ Met een snelle beweging greep ik mijn zwaard vast en zette het tegen zijn keel.

‘Zwijg,’ zei ik talmend. ‘Het loopt hier nu volgens mijn regels.’ Een klein lachje kon ik niet meer onderdrukken. ‘Weet u eigenlijk wel wie ik ben?’

Met een bang gezicht keek hij me aan.

Met mijn ene hand hield ik nog steeds mijn zwaard tegen zijn keel gedrukt en met mijn andere deed ik de kap van mijn mantel af. Zijn ogen werden nu groter en waren gevuld met angst.

‘Uit die blik leid ik af dat u me herkent.’ Waarom zei hij nou niets meer? ‘Kom op, verman uzelf een beetje en laat die huiverige blik vallen, ik dacht dat u een onbevreesd man was, maar nu doet u me toch wat twijfelen.’ Nog steeds niets. ‘Best, maakt mij niet uit,’ Ik hield nu mijn hoofd dichter bij dat van hem en bliksemde hem zowat dood. ‘ik wilde vriendelijk zijn, maar daar zit nu niets meer van in.’

Ik was zo kwaad dat ik hem een duw gaf, hij naar achter viel en met een plof op de grond neerkwam. Ik knielde naast hem neer en ging met mijn vingers over het lemmet van mijn zwaard.

‘Waarom? Waarom, die vraag spookt al een lange tijd door mijn hoofd. Waarom moest u zo nodig hem een duw geven. Weet u, ik gaf u ook juist een duw, maar bent u dood? Neen, ik dacht het niet, maar u moest weer eens overdrijven, zoals altijd. En Louisa meenemen.’ Ik maakte een teleurstellende beweging met mijn hoofd. ‘Opnieuw, waarom?’

Ik greep hem bij zijn kraag vast en trok hem overeind.

‘Waar… is… ze…?’ vroeg ik al fluisterend, maar je hoorde wel de razernij in mijn stem weerklinken.

Hij mompelde enkel een paar onbegrijpende woorden.

‘Gaan we koppig doen?’ Ik maakte een snee in zijn wang, hij riep het uit van de pijn. ‘Ik dacht het niet.’

Maar doordat ik dat deed hadden de bewakers hem gehoord, die inmiddels al terug aan de deur stonden.

‘Als in orde?’ Hoorde ik iemand vragen. Ik deed teken naar hem dat hij moest liegen en dat als hij iets verkeerds deed hij dood was.

‘Jaja,’ zei hij. Daarna richtte ik me weer tot hem.

‘Wel?’

‘Ze is… ze…,’ zei hij met een bevende stem. ‘ze is… dood.’ Nu was ik diegene die geen antwoord kon geven. Ik was overdonderd. Dood?

Ik verkocht hem een dreun in zijn gezicht en dreef hem tegen een muur waar ik hem weer bij zijn kraag vastgreep.

‘Dood? Dood!’ schreeuwde ik uit. ‘Hoe kan ze dood zijn?’

‘We… ik…’

‘Wat?!' vroeg ik ongelovig. 'Hadden jullie haar niet meer nodig, hebben jullie haar daarom maar gedood?’

Volgens mij begon hij nu zowat te hyperventileren. ‘Ik… had… ze… wél… nodig!’ schreeuwde ik.

Plots werd er op de deur geklopt.

‘Commandant, ik ben er.’ Aan de stem hoorde ik dat het een vrouw was, het moest Liliane zijn.

Verdomme, hij kon haar niet wegsturen, dat zou te hard opvallen.

‘Hou haar tegen tot ik hier weg ben.’ Ik nam zijn lakens en knoopte die zo snel mogelijk aan elkaar. Ik gooide ze uit het raam en klom naar beneden. Ik deed geen moeite meer om hem er te van overtuigen dat hij me niet mocht verraden en zo, ze zouden zo wel zien dat er iets mis was.

‘Je straf ontloop je niet,’ blafte ik hem nog toe en toen was ik weg.

 

Vrijheid (tijdelijke stop)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu