Hoofdstuk 3

130 10 2
                                    

Ik hing de zeilen goed, hief het anker op en voer weg.

Ik had eigenlijk totaal nog geen idee waar ik het schip zou achterlaten. Men mocht het niet zien, maar ik kon ook niet te ver weg als ik elke keer wilde terugkomen.

Ik stond aan het roer en vond het fantastisch hoe de wind in mijn gezicht blies en mijn haren in de war bracht. Ik had rust nodig en de zee gaf me die.

Een hele tijd had ik rondgevaren, maar ik vond maar geen geschikte plaats. Het enige waar ik kon opkomen was mij gewoon mee tussen de schepen van de commandant zetten. Volgens mij zou men dat toch niet doorhebben, daar was men te dom voor. Ook zou het harder opvallen dat er een weg was dan dat er een bij stond.

Albert had vroeger in de zeemacht gezeten van een andere stad, toen hij dan naar hier was gekomen had hij het schip als geschenk gekregen omdat hij de tweede stuurman was en veel had betekend. Daardoor leek het schip dus eigenlijk wel veel op deze en kon hij er prefect tussen staan. Zoals ik al zei: men zou het echt niet erg vinden als er een extra stond, hoor.

Ik waagde het er op en voer naar de haven waar ik mij aanmeerde.

Ik liep naar mijn kajuit en maakte mij klaar om eens een spelletje met de commandant te gaan spelen.

Ik deed een wit hemd aan en een losse zwarte broek met een riem. Daar hing ik een zwaard, een geladen pistool en een dolk aan – deze hadden we altijd op voorraad liggen in een kluis voor het geval dat en nu kwamen ze perfect van pas. Ik deed er een zwarte mantel over zodat al mijn moordwapens bedekt waren. Enkel de kap zette ik er  nog van op en toen vertrok ik.

Ik keek rondom me en zag op het eerste zicht niemand. Voorzichtig stapte ik het schip af, dit mocht niet verkeerd lopen.

Ik liep snel de haven uit op weg naar de markt.

Mijn hoofd boog ik naar benden zodat ik zeker niet herkend ging worden.

Alles was nog steeds hetzelfde, iedereen deed wat men moest doen. Ik zag dat sommigen bang waren, zouden ze het nieuws al vernomen hebben? Als dat dan zo was vond ik het erg jammer dat men zich niet verzetten net zoals ik deed. Ik kon natuurlijk altijd gaan vragen dat men meedeed, maar dan zouden we van elkaar afhangen en dan zou ik te veel tijd verliezen. Wie weet zou ik misschien zelfs iemand verkeerd aanspreken die me dan ineens zou gaan afleveren als verrader.

Toen drong iets tot me door, iets waar ik eigenlijk al veel eerder had op moeten komen. Ik was de hele tijd van plan geweest de commandant te beroven en hem te tarten, maar hoe zou ik nou het gebouw inkomen? Geweldig, Elisabeth.

Zonder enig idee te hebben liep ik gewoon verder door. Ik kwam in een steegje aan dat zich vlak voor het gebouw begaf. Ik zag dat er twee bewakers stonden – die hun ogen al half dicht hadden.

Langs daar kon ik dus al niet gaan.

Ik nam het gebouw grondig in me op waarna ik dus tot de conclusie kwam dat ik enkel door de poorten kon – wat dus niet ging lukken – of over de muren moest klimmen. Dan maar de muren, ik moest er geraken.

Ik liep rustig voorbij de bewakers, men gaf geen enkele aandacht aan mij.

Ik was de hoek van het gebouw om en zette me meteen schrap. Er was niemand waardoor ik ongezien aan de slag kon.

Waarschijnlijk zou ik dit altijd ’s nachts moeten doen anders had ik te veel ooggetuigen.

Mijn mantel zwaaide ik een beetje naar achteren zodat die niet in de weg zou zitten. Ik nam een klein aanloopje en sprong. Onmiddellijk had ik de bovenste rand vast, maar ook onmiddellijk schoof ik er terug af waardoor ik mijn handen schaafden.

Geen probleem, zei ik tegen mezelf, probeer het gewoon nog eens.

Opnieuw nam ik een klein aanloopje, ik sprak mezelf moed in, stootte af en greep nogmaals de rand vast. Deze keer bleef ik wel hangen, maar mijn handen vuurden. Ik verbeet de pijn en duwde mezelf zodat ik kon zien wat er zich achter de muur afspeelde. De kust leek veilig en nu duwde ik me zo op zodat ik me op de rand kon neerzetten. Nog steeds was ik op mijn hoede.

Ik liet me van de muur zakken en belandde in het gras. Langs de zijkant sloop ik gebukt naar het gebouw toe.

Ik kon niet via de deur naar binnen gaan, die was waarschijnlijk vergrendeld en dan had ik ook meer kans dat ik iemand tegen het lijf liep.

Ik keek om me heen en zag dat op het tweede verdiep een raam openstond.

Geweldig, hoe moest ik daar nou zien te geraken? Bij elk venster had je een vensterbank waar ik mijn voeten zou kunnen opzetten, maar ze stonden te ver uit elkaar. Ik moest gewoon via de muur gaan. Het was al een oude muur waardoor er overal al stukken waren afgebrokkeld, daar zou ik mijn handen en voeten kunnen insteken als steunt, maar zou dat wel lukken?

Ik moest het gewoon proberen.

Ik ging op de eerste vensterbank staan en ademde diep in. Zelfs al zou het verkeerd gaan, ik had toch niets meer te verliezen. Ik klemde mijn handen vast en probeerde naar boven te klimmen. Met een bang hart kroop ik steeds hoger en hoger. Wonder bij wonder lukte het.

Ik geraakte tot bij het open venster en klom de kamer binnen.

Ik moest in mezelf lachen, het was gelukt en het spel kon nu gaan beginnen.

Vrijheid (tijdelijke stop)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu