Horrorverhaal

1 0 0
                                        

Prompt: schrijf een horrorverhaal

---

'... drie, twee, één, nul. Wie niet weg is, is gezien. Ik kom!' De stem van Bas klonk ver weg van mijn verstopplek. In stilte probeerde ik weer op adem te komen, het gebonk van mijn hart leek mij bijna weg te geven. Haast triomfantelijk hoorde ik het gegil en gelach aan wanneer iemand weer gevonden werd. Ik hoorde het gekraak van de trap en de voetstappen langs de kast waar ik in zat. Shit. Was dit dan toch niet de juiste plek? De voetstappen passeerden heen en terug en ik hoorde stemmen in de kamer hiernaast. Opgelucht kon ik voorzichtig weer ademhalen. Als het erop aankwam, zou ik mij zeker goed kunnen verstoppen. Er waren genoeg mensen gevonden om geroezemoes van de begane grond te horen. Zouden mensen zich al hebben vrij gebuut? Om de voetstappen beter te horen, besloot ik mijn ogen dicht te doen in een donkere kast.

Met gesloten ogen probeerde ik te luisteren naar de stemmen en voetstappen in het huis. Niets. Het geroezemoes van onder mij vervaagde tot het muisstil was om mij heen. De lucht voelde kouder aan dan een paar seconden geleden. Ze waren mij toch niet vergeten? Voorzichtig opende ik de kastdeur op een kiertje en luisterde ik voor geluid. Zat ik zolang in deze kast dat het inmiddels donker was geworden? De kastdeur kraakte verder open en besefte mij dat ik niet mij niet meer in de slaapkamer bevond van Bas. De vloer was niet bekleed met laminaat, maar was koud van steen. Vanuit de open kast scheen ik met de zaklamp van mijn telefoon naar de ruimte voor mij. Een slaapkamer. Deze leek alleen voor een lange tijd al niet in gebruik. Stenen muren, nauwelijks decoratie, het was haast niet eens minimalistisch te noemen. Een bed, een nachtkastje, een wastafel en de kast waar ik in zat. Dit is dus precies hoe al die akelige horrorfilms beginnen. Ik schudde mijn hoofd en deed snel de deur weer dicht. Tevergeefs sloot ik mijn ogen weer, aangezien de koude lucht niet terug veranderde in de zomerse warmte. Er moest toch wel een uitweg zijn?

Ik heb slechte ideeën gehad, maar dit moet veruit mijn slechtste zijn geweest. Voorzichtig stapte ik op mijn sokken het onbekende terrein in, uit de nieuwe comfort van de kast. Vanuit het raam zag ik smal verlicht weggetje wat een baan vormde door het platteland. De enige deur andere deur in de kamer kraakte open naar de gang toe. Een kloostergang om de binnentuin heen, om precies te zijn. Het maanlicht scheen over de binnentuin en verlichtte het gangpad. De tuin leek haast onverzorgd te zijn door het aantal onkruid, uitgedroogde planten en overgroeide grassprieten. Ik keek om mij heen toen ik opeens iets nats voelde onder mijn sok. Ik sloot mijn ogen en haalde diep adem door mijn neus voordat ik langzaam mijn natte voet optilde. Ik voelde aan mijn sok. Droog. Ik schudde mijn hoofd, het was waarschijnlijk gewoon de koude vloer. In de verte zag ik een deur op een kier staan. Misschien een uitweg.

Mijn voetstappen galmden door het gebouw terwijl ik tussen de kerkbanken liep. Het sanctuarium voor mij op een verhoogde vloer. Met mijn hand langs het koorhek liep ik langs. Ik wreef mijn handen over mijn armen in een poging warm te blijven. Was het altijd al zo koud geweest? De ruimte, verlicht door maanlicht door het glas in lood, gaf een indruk van eenzame grootsheid. Drup. Ik keek snel om mij heen, het leek van achter het koorhek af te komen. Drup. Ik kon me niet herinneren dat het buiten regende, of dat ik dit gedrup eerder heb gehoord. Door het hek heen zag ik een leeg wijnglas staan. Had ik die gemist? Ik voelde een rilling over mijn rug en draaide mij vlug om richting de kerkbanken. Ik was alleen. Adem in. Adem uit. Vanuit een donkere hoek hoorde ik geschuifel. Het zou toch niet. Ik snelde mijn pas uit de kerk, deur dicht, terug de gang in.

Als ik op een veilige afstand van de kerkdeur sta, kijk ik achterom. De deur stond op een kier. Niet meer om kijkend, liep ik gericht terug naar de kast. Het schuifelen volgde mij. Mijn hart bonkte en er zat een brok in mijn keel. Adem in. Adem uit. Ik veegde snel het zweet van mijn voorhoofd wanneer ik de deur van de kastdeur voor mij dichtdeed. Mijn armen sloegen om mijn buik heen, mijn ogen dicht. In stilte hapte ik naar adem, de druk in mijn hoofd verzwaarde. Ik was alleen. Ik was alleen. Het schuifelen buiten de kast werden zachte voetstappen. Ik hoorde een hand op de deurhendel van de kledingkast. Met dichtgeknepen ogen zat ik met mijn knieën opgetrokken en mijn armen om mij heen, wachtend op mijn noodlot. Ik voelde een hand op mijn arm en schreeuwde het uit.

'Hey,' de bezorgde stem van Bas drong tot mij door, 'gaat het?'

Korte verhalenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu