Ik lag in het bootje, rustig. Ik dommelde weg, terwijl mijn zus bezig was met de netten. Ik zag haar rode haren heen en weer zwiepen door de wind en haar bewegingen. Ik hoorde de vogeltjes fluiten. Voelde de warmte op mijn huid. Ik had mijn ogen nog een klein beetje open, keek omhoog. En net toen ik mijn ogen wilde sluiten en in slaap ging vallen, las ik de boodschap. Rode letters, groot en duidelijk.
'Leave.'
Ik was nooit goed in Engels geweest, dus het duurde vrij lang voor ik besefte dat er heel groot in de lucht stond dat we moesten vertrekken. Een raar geluid, een soort schrikkend geluid, ontsnapte uit mijn mond. Direct keek April om. Ze keek me vragend aan terwijl ik met grote ogen naar de lucht bleef staren. April volgde mijn blik en toen ze de boodschap zag, liet ze van schrik bijna de netten vallen. Maar April was April, en waar ik nog steeds geschrokken was, wist zij al wat we moesten doen.
"We moeten dit melden." zei ze stellig. Ik was het met haar eens, maar het lukte me niet om woorden te vormen. En toen verdween de boodschap weer. Zomaar, ineens. Weg.
Weer dat rare hikkende geluid. April keek direct naar de plaats waar zojuist een boodschap had gestaan en nu werden ook haar ogen groot. Ze staarde even naar het helderblauwe water en ik wist dat ze al theorieën aan het verzinnen was.
"Weg..." Het enige woord dat ik kon vormen. Stom en nutteloos, maar in deze situatie met twee betekenissen. Één: de boodschap zei dat we weg moesten, twee: de boodschap is weg.
"Ik heb twee theorieën." zei April, terwijl ze nog naar het water staarde met in haar ene hand de netten. Ik had gelijk; ze was theorieën aan het bedenken. "Er is sowieso iets aan de hand, waardoor we hier weg zouden moeten of waardoor mensen ons hier weg zouden willen hebben. Ik denk dat er of iets ergs gaat gebeuren op dit eiland, of de mensen op het vasteland ons daar willen hebben. Mijn eerste theorie is dat iemand het ons wilde vertellen, maar zich toen bedacht en de boodschap snel weer liet vervagen, in de hoop dat niet heel veel mensen hem gezien zouden hebben. Mijn tweede theorie is dat iemand de boodschap maar aan een aantal mensen wilde vertellen en niet aan iedereen, maar dit was de enige manier om contact met ons op te leggen." Hoe de hel kan ze dat allemaal hebben bedacht in die halve minuut, waarin ik me bedacht hoe raar het was dat er zomaar een boodschap in de lucht te zien was.
April haalde de netten weer binnen. "Ho ho ho, wat ga jij doen?" vroeg ik. We konden ons werk ook eerst afmaken en daarna naar de eilandraad gaan.
"Wat nou 'ho ho ho'? Dit moet eerst, we doen ons werk later wel." Ze zei het zo stellig dat ik er niet tegenin durfde te gaan. Ze maakte het touwtje los van de paal, pakte de roeispanen en begon te roeien. Ik zat nog steeds waar ik al de hele tijd zat en staarde voor me uit. Ik dacht na over April's theorieën, terwijl ik naar haar keek. Ze droeg een bordeaukleurig rokje met een schattig bloesje. Het zorgde ervoor dat haar mooie rode haren en felle groene ogen nog beter uitkwamen.
Al gauw kwamen we aan bij de kust. Ik zag dat de andere bootjes niet aan de kust lagen, dus ik ging ervan uit dat alle vissers nog op zee waren. Zouden zij het gezien hebben? Zouden er mensen op het strand zijn geweest die het hebben gezien? Ik weet het niet. Ik sprong uit het bootje en trok het aan wal. Ik zorgde ervoor dat het niet het water in zou gaan.
"Weet jij waar me heen moeten gaan?" vroeg ik aan April. Ik wist niet waar de eilandraad zat, maar ik wist bijna zeker dat zij dat wel wist. April knikte. En gebaarde dat ik haar moest volgen. In plaats van een trappetje op te klimmen richting de boomhutten, liep ze over een klein paadje, dat bijna niet zichtbaar was. Het paadje was kronkelig en was niet meer dan een dun weggetje waar het niet dichtbegroeid was. Ik keek naar beneden zodat ik niet de planten in zou lopen en zodat ik eventuele beestjes direct weg kon jagen. Ineens stond April stil.
"Hé!" zei ik boos.
"We zijn er" antwoordde ze. Ze klonk bijna trots. Ik keek op. Wat ik zag was ongelooflijk. Een enorm gebouw van meerdere verdiepingen, zo groot dat er een stuk of twintig boomhutjes in pasten. Het zag er niet primitief uit, net als alle boomhutjes, maar juist erg modern. Het had glazen wanden, hoewel de palen nog steeds uit hout bestonden. Het had twee schuifdeuren en binnen liepen een heleboel mensen.
"Wow..." zei ik.
"Dat kun je wel zeggen." zei April. "Bizar he? Zo'n groot, modern gebouw tussen al die boomhutjes?" Ik knikte en volgde April terwijl ze naar binnen ging. Binnen vond April al gauw een balie met een vrouw erachter, die druk in allerlei boeken keek en vanalles deed waarvan ik geen idee had wat ze deed.
"We komen een melding doen bij de eilandraad." zei April, zo hard dat de vrouw het wel moest horen. Ik glimlachte, April was bijna nooit zo serieus en hard als nu. De vrouw keek op.
"Wie bent u?" vroeg ze.
"Ik ben iemand die een melding komt doen aan de eilandraad" Ze begon weer droog te doen. De vrouw rolde met haar ogen.
"Wat is uw naam?"
"April. En dit is Jane" Er waren op dit eiland zo weinig mensen dat we niet meer aan achternamen deden. De vrouw begon druk in het boek te bladeren.
"Wie wenst u te spreken?"
"Boeit me niet, ik moet iets melden aan de eilandraad." Ze scheen te denken: wanneer ik dit blijf herhalen, zullen ze me wel laten.
"Gaat u daar zitten. U wordt in een half uur geholpen." De vrouw wees naar een bankje.
"Dit is dringend."
"Gaat u daar zitten. U wordt in een half uur geholpen." herhaalde de vrouw.
"Dit is dringend." herhaalde April.
"U wordt in een half uur heholpen." Ik was er klaar mee en besloot me te mengen in het gesprek.
"Dit. Is. Dringend." zei ik met een boze stem en een boze blik, terwijl ik met mijn hand op de balie sloeg.
De vrouw zuchtte. "Ik zal iemand oproepen om direct te komen."
We gingen op het bankje zitten, om te wachten op een gesprek dat alles zou veranderen.
JE LEEST
Leave.
PertualanganKlein-Pangea is een vulkaaneiland in de Atlantische Oceaan. Het is ooit ontdekt door Nederlandse ontdekkingsreizigers, die stranden op het eiland en niet meer terug konden. Ze besloten te blijven en zo ontstond een hele kolonie. Er is altijd gedacht...