Hoofdstuk 4

30 4 0
                                    

Toen de zon opkwam, trokken we verder naar de top. Nog heel even maar, en dan zouden we de rotsen achter ons laten en ons wagen aan de zee van ijs, die mij zowel met opwinding als doodsangst vulde. Hoe dichter we kwamen, hoe onherbergzamer de toppen werden, en ze leken over ons heen te krommen en tegelijkertijd steeds verder achteruit te deinzen. Ik dacht dat mijn geest mij bedroog – en dat was behoorlijk aannemelijk, daar ik de ganse nacht geen oog meer dichtgedaan had.

Het pad over de rotsen voerde ons langs een helling, die mijn gids gezwind als een bergbok beklom. Ik acht het overbodig mijn lijdensweg nog te beschrijven, maar u mag er zeker van zijn dat mijn lichaam hevig protesteerde (en de bedrieglijkheid van het landschap maakte mijn gemoed er niet zonniger op; telkens als ik dacht dat we zo hoog geklommen waren dat we de sneeuw wel spoedig zouden bereiken, kwamen er achter de helling weer nieuwe rotsen tevoorschijn). Ondanks de ijzige adem van de bergen vloeiden onder mijn jas en muts zweetdruppels naar beneden als een riviertje – en het is niet toevallig dat ik aan een rivier moest denken, want ik hoorde water stromen, in de verte, vermoedde ik, maar het kon ook dichtbij geweest zijn, ik weet het niet, de berg had mij van mijn oriëntatievermogen beroofd, ik was een regendruppel in een inktpot, eenzaam en omsingeld, en na een tijd lost hij op in zijn omgeving en blijft er geen spoor meer van hem achter. Mijn gedachten maakten het me zwaar om mijn gids te kunnen bijhouden. Ik versnelde mijn pas, struikelde over een losliggende steen en moest me vastgrijpen aan een rots, maar plotseling hoorde ik de verlossende woorden: 'Trek uw handschoenen aan, jongeman.'

Meer was er niet nodig om mij overeind te doen veren. Voor één keer had ik geen bezwaar om zijn bevelen op te volgen. Ik klom verder, tweemaal zo snel als voorheen, tot ik aan zijn zijde stond.

Zoals wolken de hemel vullen bij nacht, zo lagen er op de zwarte rotsen ook kussentjes van sneeuw. De natuur was zo woest en tegelijkertijd zo sereen, de sneeuw zo marmerblank, dat het leek alsof wij de eersten waren die er voet op zouden zetten. Het groen lag achter ons en de vogels en planten durfden hierboven niet komen; we stonden er alleen voor.

Nadat mijn gids onze lichamen met een klimtouw aan elkander had vastgemaakt, zette hij een eerste, krakende stap in de sneeuw. 'De sneeuw is hard, zoals ik vreesde. Een zware klim wacht ons.' Hij bleef me een poos aanstaren.

'Na u,' zei ik met een weids gebaar.

Hij zuchtte, net luid genoeg opdat ik het horen kon, en ging me voor.

Aarzelend volgde ik mijn gids, maar mijn stadsvoeten vonden geen steun in de verijsde sneeuw en ik voelde de koude reeds in mijn tenen bijten, dus – goed, het was uit gemakzucht, dat beken ik – plaatste ik mijn voeten exact daar waar hij afdrukken had achtergelaten. Zo klommen we langzaam doch standvastig voort. Het was een heldere ochtend – of middag, ik kon het niet zeggen, daar mijn uurwerk me in de steek gelaten had en de universiteit haar studenten niet leert de tijd af te leiden uit de zonnestand (en dat ik het aan mijn gids zou vragen, was uitgesloten). De Morteratsch zong als een sirene in de diepte, het ijs kermde onder onze passen en de wind, die van alle kanten leek te komen, speelde een spel van duwen en trekken. Mijn grootste schrik was op dat moment dat het gewicht van mijn rugzak me uit balans zou brengen. Ik mocht dan wel aan mijn gids vastgebonden zitten, het was me duidelijk dat we bij één verkeerde stap tezamen de diepte in zouden storten.

Regelmatig keek hij om, onder het voorwendsel dat hij het landschap bewonderde, ook al had hij het al vaak genoeg gezien. Nee, hij hield mij in de gaten vanuit zijn ooghoek, dat voelde ik. Hij veracht me, dacht ik, nee, hij verafschuwt me. Hij verafschuwt me uit de grond van zijn hart omdat ik hem uit zijn slaap heb gehouden, maar dat laat me koud! Ik verafschuw hem immers ook. Kijk, hij wankelt! De arme man kan zich nog net op tijd herstellen! Hij noemt mij onervaren maar intussen ben ik degene die overeind blijft. Hij wil niet onderdoen voor mij en daarom verafschuwt hij mij! Hij weet dat hij een blok aan mijn been is maar toch doet hij alsof de rollen omgekeerd zijn, dat weet ik, ik heb hem doorzien, hij weet niet dat hij zo makkelijk te lezen is en daarom sta ik boven hem. Ik sta tot hem als hij tot... een kever. Oh, hoe graag zou ik bij nader inzien een kever zijn, onverschillig, zich niet bewust van al wat er rond hem gebeurt, simpelweg op aarde gekomen om te overleven zonder zich ooit te hoeven bekommeren om moraliteit en medeleven, maar ik ben nu eenmaal belast met een bovenmatig intellect en dan zijn misprijzen en melancholie om de wereld om me heen nooit veraf.

MorteratschWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu