Hoofdstuk 5

41 6 4
                                        

Met mijn pikhouweel hakte ik in de ijskappen en ondertussen voelde ik de ogen van mijn gids in mijn rug branden, alsof ze de sneeuw onder mijn voeten verschroeiden en ik veiligere oorden moest opzoeken. Ik verachtte hem, ik walgde van hem, de leugenaar, en omdat ik meende dat deze sentimenten hun hoogtepunt bereikt hadden en ik ze hoe dan ook de rest van mijn leven mee zou torsen, besloot ik te doen wat we lang geleden hadden overgeslagen, om de tijd te doden. Erger kon het toch niet meer worden.

'Vertelt u me eens over uzelf.'

Ik hoorde hem grinniken – weeral die ziekelijke rochel die rechtstreeks afkomstig leek uit de keel van een hellehond. 'Er valt niets te vertellen. Wat wilt u weten?'

Ik zweeg.

'Over u daarentegen, kan ik wel veel vertellen. Ik herken veel van mezelf in u, wist u dat?'

'U bespot me.' Ik wist niet of ik dat luidop zei.

'U bent een intelligente jongen,' vervolgde hij, 'en dat mag u tonen, maar overschat uzelf niet. Hoewel u een leeftijd heeft bereikt waarop u denkt alles van de wereld te weten, bent u naïef, onwetend, dom.'

'Ga door.'

'U wilt rebelleren door zich terug te trekken in de bergen, weg uit de maatschappij die uw vrij denken in de weg staat, nietwaar? Maar denkt u eens na, gebruik die hersenen van u! Hebben vogels treinen, kennen marmotten universiteiten, kunnen kevers over elkaars schuld of onschuld oordelen en bouwen zij gevangenissen om hun soortgenoten in op te sluiten?'

Waarom zegt u dat? Welk spel speelt u met mij?

'De maatschappij zoals wij, mensen, die kennen, is een teken van het intellect van onze soort. Mensen die zich terugtrekken uit het openbare leven en hun krachten met die van Moeder Natuur willen meten, zijn niet bovenmenselijk intelligent, maar primitief. Is dat immers niet hoe dieren leven? En onze voorouders, lang geleden, toen zij nog op apen leken? Zeg mij eens, wat zult u doen als u de Piz Bernina beklommen heeft? U voelt zich plotseling te machtig voor de rest van de wereld, de universiteit van Bern is te klein voor u. U wilt meer, u trekt zich terug in de bergen, waar u kunt denken zoveel u wilt, maar niemand zal uw geniale theorieën ooit horen en na jaren van denken zult u ziek worden, en u ontdekt dat u oud bent, u zult zich niet meer herinneren wanneer u geboren bent en u weet niet welk jaartal het is. De tijd is met u op de loop gegaan. U voelt zich zeventig, tachtig, maar u bent dertig, vijfendertig misschien, en u zult sterven, alleen. Niemand vindt uw lichaam, u rot weg en wordt voedsel voor de gieren. Ze zullen uw ledematen van uw lichaam scheuren en ermee door de dalen vliegen, en kevers zullen zich nestelen in de kamers van uw hart. Zo bent u toch nog van nut voor de natuur. U kwam hierheen om te denken, maar van uw ideeën blijft niets meer over. In de buitenwereld praat niemand nog over u. Voor iedereen die u gekend heeft toen u er nog was, bent u dood. Kevers kruipen diep in de grond en verplaatsen zich door de aarde, en niemand die vermoedt dat deze kevers de restanten van uw hersenen hebben opgepeuzeld, de geniale hersenen van de filosoof... Hoe griezelig is het geheugen, ik ben uw naam nu al vergeten. U krijgt zelfs geen graf. Niemand zal uw naam nog kennen.'

Tijdens zijn ganse redevoering was hij kalm gebleven, maar ik trilde tot op het bot en was niet meer in staat om verder te klimmen. U bent het van mij gewend dat ik altijd denk, maar op dat ogenblik was ik leeggezogen. Mijn oren suisden, mijn adem stokte in mijn keel, en dat alles terwijl zijn woorden in mijn hoofd weerklonken als een echo die blijft galmen in een diep dal. Plotseling draaide ik me om en haalde ik uit met mijn pikhouweel (waar ben ik mee bezig? waarom laat ik me leiden door zwakte?). In de tel voor de klap zou volgen, keek hij mij aan, zijn ogen wijd van pure doodsangst, en ik zag dat hij een worst in zijn hand had. Hoewel hij die al half had verorberd, had ik hem nooit horen kauwen tijdens zijn monoloog. Dat ene detail sloeg mij zodanig uit het veld dat ik mijn kracht minderde. Mijn moment van bezinning kwam echter te laat. De botte kant van het pikhouweel trof mijn gids boven zijn oor. Bloed doordrong de witte wol van zijn muts. Hij wankelde, zakte op zijn knieën en greep het touw.

MorteratschWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu