3

1K 63 7
                                    

My love, there's nothing else we can do,
And I still have faith in you,
The stars will come out and guide us.
Then we can see through the shadows,
With lights to be where we belong.

RHODES, The Lakes.

Versailles, 5 januari 1781

Vurig kuste hij me.

Wat ooit begonnen was met een tedere kus, werd een heftige zoen. En dat alles op een plek die niet romantischer had kunnen zijn...

...De bezemkast in de Oranjerie. En een ijskoude ook nog.

Ik ben gestopt met tellen toen ik al op maar liefst vier takkenbossen was gaan staan en een zinken emmer omtrapte. Denis behandelde me niet ruw, maar we liepen gewoon naar achter totdat we een muur vonden waar we tegenaan konden staan.

Een luide bonk deed ons beiden verstijven, maar weerhield ons er niet van elkaar vast te houden. Integendeel, ik hield mijn armen nog steeds stevig om zijn nek, niet van plan hem ooit nog los te laten, voor wat dan ook. Later bleek dat ik het maar was, die alweer ergens tegenaan stootte. 'Sorry,' zei ik zachtjes.

Een koude muur vond mijn rug en Denis kwam voor me staan. 'Het geeft niet.'

En hij drukte weer zijn lippen op de mijne.

Ik had nog nooit gezoend. Deels omdat het door mijn vaders strenge, Christelijke opvoeding kwam, en deels omdat ik gewoon nooit zo in contact was geweest met oudere jongens, behalve mijn broer Jean-Christièn.

De laatste paar dagen moest ik me met alle kracht die ik in me had verzetten me niet in zijn armen te werpen als ik met de koningin en de prinses door de tuinen liep. Ik zag hem niet elke dag en daarom hadden we redenen genoeg om elkaar 's nachts te ontmoeten.

Wanneer ik hem niet zag, al was het alleen al omdat hij pauze had, werd ik gek. Ik kende zijn werkschema ondertussen al zo goed uit mijn hoofd dat ik de dagelijkse wandelingen kon afstemmen op zijn werktijden, zodat ik op zijn minst héél even naar hem en zijn tuinmanvaardigheden kon kijken. En als ik Marie niet de tuin in kreeg, dan excuseerde ik me en ging ik naar een ruimte van waaruit ik hem kon zien.

In het stikdonker vonden we ons een weg tussen de exotische verzameling bomen van koning Louis XVI, die helaas allemaal kaal waren door de winter. Maar toch, het rook er heerlijk en deed me denken aan thuis, waar mijn moeder ook een kleine verzameling Indische planten had. Ze was er helemaal trots op en o wee als ik met Hyssmae tikkertje speelde bij haar plantjes.

Hij maakte zich van me los en stootte een kort lachje uit toen ik wéér ergens tegenaan liep. 'En ík moest van jou zachtjes doen? Jij bent net zo makkelijk te horen als een kudde koeien!'

Ik giechelde en legde mijn wijs- en middelvinger op zijn lippen (ze smaakten naar honing, als je dat wilt weten) 'Ssst!'

En hij kuste me weer, wat overging tot een zoen. Ik snoof zijn geur diep in tot mijn neus brandde, maar het was geen onprettig soort branden. Hij rook zelfs nog lekkerder dan de bomen en planten die hier stonden. Denis rook naar het bevroren gras van de Franse tuin, hars en nat hout. Verder rook hij naar een geur die ik niet heel anders kon thuisbrengen dan jongen. Maar het was een verukkelijke combinatie.

Zijn handen gleden langs mijn middel, langs de witte zijde van mijn nachtjapon en lieten mijn huid overal waar hij die aangeraakt had tintelen.

'Ik hou van je, Anastasia Maria Bernadette Mercier.'

'Dat is wel een hele mond vol.'

'Dat is waar.' en na een tijdje: 'ik heb graag mijn mond vol van of door jou.'

AnastasiaWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu