Inleiding

32 3 1
                                    

Lang, lang geleden was er geen aarde, geen heelal. De enigste wereld die er was was de wereld Rinâsu. Het was een groot land, met uitgestrekte bossen, weiden, woestijnen, rivieren en bergen. In Rinâsu heerste koning noch keizer. De belangrijkste figuur was de Nâs zelf, naar wie Rinâsu vernoemd was. De Nâs had geen vorm of lichaam, was niet zichtbaar voor een sterfelijke ziel. Men wist ook niet welk geslacht het had, maar er werd over een 'hij' gesproken. Ook al had Hij geen lichaam, Hij heerste over Rinâsu. Hij was als een God boven alle goden, een kracht die iedereen aanbad. Hij had Rinâsu geschapen en waakte over Zijn creatie. De Nâs hield steeds een oogje op Rinâsu en het voelde soms zelfs alsof je hem aan de hemel kon zien en zijn gedachten kon horen in de wind. Er was maar één Nâs, heilig en uniek. Hij had niet alleen Rinâsu zelf gevormd maar ook alle levende wezens erin. Er leefden geen mensen in Rinâsu. Wel waren er eenhoorns, de Pegasus, wölven, Aïlys, florts, Thliis, trollen en bürgen. Een van die eenhoorns,  Acy* genaamd, zou de keuze moeten maken tussen zijn verlangens en het welzijn van zijn medewezens. Maar de keuze werd vóór hem gemaakt en niets was nog zeker. Iedereen vreesde het onverwachte, maar het was het onmogelijke dat werkelijkheid werd.

RinâsuWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu