Helaas, Flenns humeur had het te verduren gekregen. Juist op het moment dat Acy en Flenn er van overtuigd waren dat gans de tocht door Enzaen zonder problemen zou verlopen, gebeurde het.
Ze galoppeerden door het struikgewas en namen net een grote aanloop om over een brede beek te springen, toen iemand de zon uitdeed. Schaduwen kropen over de struiken, de takken en de bomen, en Acy en Flenn hielden halt en keken verbijsterd om zich heen. Over alles lag nu een dikke laag duisternis, als een deken gemaakt van de nacht. Alles was gehuld in een mantel van donkerte. Toen weerklonk er een klein geluidje, een wondermooie stem die heel zachtjes 'aa' zong. En toen klonken er twee stemmen, de tweede iets hoger dan de eerste. En toen nog een. En nog een, totdat er wel honderden engelenstemmetjes te horen waren, allemaal zachtjes 'aa' zingend. Al gauw werd het duidelijk welke wezentjes de stemmen creëerden; heel zachtjes en haast bescheiden kwam er een enkel lichtje uit het struikgewas tevoorschijn. Meer was er echt niet aan te zien, een klein goudzilver lichtje, zo groot als een parel. En zoals te verwachten, was de eenzame parel helemaal niet zo eenzaam. Elke stem behoorde tot een lichtpareltje, er hingen dus honderden lichtjes in de lucht. Acy's angst was direct weggenomen, zo'n mooi schouwspel had hij van z'n leven nog niet gezien. Flenn daarentegen bleef op zijn hoede, als een waakhond. De gouden Zilvertjes (zo heten deze wezentjes) bewogen weer, vlogen nu langzaam naar hetzelfde punt; een hoger gelegen rotsblok, met daarrond en erboven een spiraal van takken en planten die allemaal dezelfde weg volgden: recht vooruit, verder dan je kon zien. Nadat de Zilvertjes elk een eigen plekje hadden ingenomen en nu elk een deeltje van de takkenboog verlichtten, werd het donkere gat boven de rots, gevormd door de takken, beetje bij beetje verlicht. Eerst kleurde het licht alleen goud en zilver, mede door de Zilvertjes, maar geleidelijk aan werden er felle witte en blauwe sliertjes door gemengd. En hoe meer sliertjes erbij kwamen, hoe meer de twee eenhoorns de aanwezigheid van een machtig wezen voelden opkomen. En inderdaad, nog geen vijf seconden later stond er op de rots een wölf. Dé wölf, eigenlijk. Ooit leefden er honderden van, ze waren geschapen in de Rintijd, maar tijdens de oorlogen in de koude Hemelen werden bijna alle Lits gedood, en daarmee ook de wölven die daarbij hoorden. Wölven waren een vreedzaam volk, trouw, maar ook machtig. Ze waren zo groot als de paarden die wij kennen, maar leken meer op wolven. Een wölve (vrouwelijk) had een zilveren vacht, een wölf (mannelijk) een zwarte. Elke wölf stond voor een Lit; een ster die in de koude Hemelen leefde; het lot van de wölf en dat van de Lit waren met elkaar verbonden. Twee Lits werden toen reeds gespaard, wat betekent dat er nog één wölf en één wölve overbleven. Sinds de koude Oorlogen wist niemand waar zij verstoken zaten. Zij sleten hun jaren, zo bleek nu, in Enzaen.
De wölf sprak. 'Een groep reizigers wenst door Enzaen te gaan. Otau ziet daar het nadeel niet van in,' zijn grote ogen verstrakten, 'zolang als een groep op de Weg blijft! Maar Otau heeft ogen van zichzelf gekregen, en kan niet alleen kijken maar zien ook, en wanneer hij dat doet ziet hij noch een Ene noch een Weg. Otau vraagt zich af; waarom in Zijn naam zou een groep van twee onwetenden een Ene Weg achter zich laten en zijn aangezicht keren naar daar waar zij vrezen te gaan?'
'Deze spreekt in raadsels voor mij, ik kan er moeilijk wijzer uit worden dan ik was vóór dit onguur figuur op ons pad verscheen', fluisterde Acy tegen Flenn. Otau draaide zijn gigantische kop met een korte knik om en keek Acy dreigend aan. 'Geen wezen moet Otau onguur noemen! Otau is altijd al een dappere en een trouwe geweest. En hij slingert een gastheer geen onwelkome titels naar het hoofd! Nu, een groep zal met Otau meekomen, of ze dat nu voorzien hadden of niet, het zal een groep berouwen tegen Otau in te gaan!' Na die woorden keerde Otau zich om en wandelde gracieus de donkere tunnel in, gevolgd door de Zilvertjes. Flenn keek Acy niet meer aan en, nadat Otau even uit het zicht verdwenen was, sprong zonder te twijfelen op de rots, Otau achterna. Acy volgde hem.
JE LEEST
Rinâsu
FantasyLang, lang geleden was er geen aarde, geen heelal. De enige wereld die er was was de wereld Rinâsu. Het was een groot land, met uitgestrekte bossen, weiden, woestijnen, rivieren en bergen. In Rinâsu heerste koning noch keizer. De belangrijkste figuu...