Hoofdstuk 2

21 2 5
                                    

Acy en Flenn vertrokken in alle haast, zonder iemand uit Faay te op de hoogte te brengen van hun onderneming. De eerste kilometers liepen ze zonder een woord te zeggen, Flenn diep in gedachten verzonken en Acy onderdrukt door onwetendheid en angst, maar ook een beetje nieuwsgierigheid. Na een paar uur begon de avond te vallen en besloten ze uit te rusten; ze hadden lange afstanden aan één stuk gegaloppeerd, meer dan menig eenhoorn op een willekeurige dag zou galopperen. Maar deze dag, noch de dagen en weken die zouden komen, was geen willekeurige dag.

Acy stond bij het kampvuur, Flenn nauwlettend in de gaten houdend. Na een tijd draaide Flenn zich om. 'Beste vriend, vertel me, in vertrouwelijke kring, wat er op je hart ligt. Deze avond is een vredige avond, net zoals ook de nacht zal zijn; geen redenen om je zorgen over te maken en te piekeren. Vertel me daarom wat je dwarszit!' In de laatste zin veranderde zijn stem een beetje. Acy kon het niet goed plaatsen, het leek wel een alsof er een oude koning voor hem stond, in plaats van een grijze eenhoorn. Hoewel Acy schrok, kon hij het niet weerstaan zijn hart te luchten. 'Ik vraag me af,' begon hij, 'wat er veranderd is. U keurde mijn wilde ideeën die ik u jaren geleden vertelde af, en nu neemt u me zonder pardon mee Faay uit, sterker nog, naar Satyo, om de krankzinnige Atifys op te zoeken!' Flenn sloeg zijn plotseling triest kijkende ogen neer en zuchtte diep, maar zei niks. Acy raakte gefrustreerd, Flenn vertelde hem altijd alles. Wat is er nu anders? Hij gaf het op en liet zijn ogen toevallen. Hij sliep haast direct in terwijl hij luisterde naar de geluiden om hem heen. De krekels in het hoge gras dat ruiste door de wind. En de wind fluisterde. De wind fluisterde onbegrijpbare klanken en woorden in Acy's oor. Woorden die hij herkende, als een zacht slaapliedje. Hij had het al eerder gehoord. Het was een droef gestemd traag liedje, een oude legende, alleen nog gekend door Aïlys.

Langzaam kwam er een beeld bij de klanken en Acy begon te dromen. Hij was in Faay, dat was zeker. Een eindje voor hem stond een groep eenhoorns. Geen groepje, zag hij nu, een massa eenhoorns. De menigte stond in een soort kring, ze verdrongen elkaar, alsof ze ergens bij wouden komen. Acy keek naar hun gezichten, die vrolijk en opgelaten stonden. Hij naderde nu de kring en probeerde over de andere eenhoorns heen te kijken – wat nogal mislukte aangezien zijn grootte. Hij slaagde er echter in een glimp van de kern van de kring op te vangen, en hij begreep het. Dit was zijn verjaardagsfeestje, de dag dat hij acht werd. In het midden stonden zijn ouders, met een pijnlijk trots gezicht, en tussen hen Acy zelf, compleet met de witte edelsteen op zijn voorhoofd. Acy woonde zijn eigen feest bij.

De triestige melodie had nu plaats gemaakt voor kostelijke eenhoornmuziek. Dat betekent veel lawaai, een troepje eenhoorns met wat uitgevonden muziekinstrumenten – meestal gerecupereerd uit het hout van een Boom van een overleden eenhoorn – en vrolijke eenhoorns dansend op deze alternatieve muziek. Op het moment dat Acy overweegde om zelf bij het dansgedruis aan te sluiten – ook al kon niemand hem zien – werd de opgelaten muziek gedempt. Dat leek de feestgangers echter niet op te vallen, iedereen danste gewoon verder, geen aandacht bestedend aan de schaduw die over Faay leek te vallen. Maar Acy wist wat er zou gebeuren. Hij herinnerde zich plots elk detail, panikeerde en begon zwaar te ademen. Hij probeerde een eenhoorn aan te houden, maar Acy's aanwezigheid deed de feestganger niets, hij danste nietsvermoedend door Acy heen. Acy kreeg tranen in zijn ogen toen hij opnieuw keek naar zijn ouders, die samen een dans begonnen waren. Hun laatste dans, besefte Acy. Hij begon hopeloos te roepen, wou iedereen waarschuwen, tevergeefs. Het was te laat. Alles gebeurde in een waas, een aaneengeplakte serie van gebeurtenissen. De trollen die arriveerden, die Acy meenamen, het gevecht tussen zijn ouders en de trollen en uiteindelijk zijn moeder die niet meer kon opstaan, een traan over zijn vaders wang en het geluidloze afscheid van twee geliefden.

Dit was te veel voor Acy. Hij kon niet begrijpen wat hij had gedaan tegenover de Nâs om dit te verdienen. Hij viel neer op de grond en stond niet op. Tranen vormden zich in zijn ogen en Acy deed zijn ogen langzaam dicht. Een enkele traan rolde over zijn wang, waar het nog even leek te twijfelen, en raakte toen het koele mos. Meteen na deze aanraking veranderde er weer iets. De onbekende liederen kwamen terug, dit keer helderder en luider. Acy opende zijn ogen weer en zag flitsende schimmen, die geruisloos de trollen uitschakelden alsof het geen moeite kostte. De Aïlys waren gekomen. Maar deze keer was anders, hij kon hun lippen zien bewegen. Ze zongen samen het bitterzoete versje, als een lang schietgebedje. Ook al kon Acy er geen woord van verstaan snapte hij wat ze zongen. Het was een duister lied dat hem angst inboezemde, een lied over werelden die vergaan en vergeten worden, en Acy meende dat hij een van de zogenaamd heldhaftige redders in nood een blik zag werpen op het lapje grond dat nu dienst deed als zijn moestuin. Dat was het moment waarop de puzzelstukjes in elkaar vielen. Acy ving een glimp op van een sieraad dat de mantel van de Aïly samenhield. De broche met het esdoornblad.

Elke Aïly droeg een exemplaar van dit sieraad bij zich, als een soort herkenningsteken. Acy wist veel over de Aïlys – hij had een obsessie voor deze wezens – maar kon zich niets herinneren over dit symbool. Terwijl hij even in gedachten verzonken was had hij niet opgemerkt dat de Aïly kleine Acy van de grond opgeraapt had en al bij de Boom van Flenn stond. De Aïly en Flenn voerden een gesprek in dezelfde taal als het liedje, dat ondertussen steeds zwakker werd en als het ware verdween tussen de bladeren, vanwaar het gekomen was. Acy had Flenn nog nooit in deze taal horen spreken. Wanneer het gesprek ogenschijnlijk ten einde gekomen was wierpen beide wezens nog een schichtige blik zijn kant uit. Acy schrok en struikelde een paar passen achteruit. Dit was onmogelijk, hij was hier niet echt. Hij was er zich heel bewust van dat hij zich in een droom bevond en dat hij onmogelijk gezien kon worden. En toch was het heel duidelijk dat zowel Flenn als de Aïly naar hem gekeken hadden, daar was geen twijfel over mogelijk. Twee tellen later sprong de Aïly met een enorme elegantie omhoog, tot hij met zijn handen de laagste takken van een Boom vast kon grijpen – en de laagste takken staken minstens zo'n vijfendertig pela's* boven de grond uit de boom -, waarna hij als een atleet een draai rond de tak maakte om er vervolgens met zijn voeten op te landen, natuurlijk volledig in evenwicht, en sierlijk van tak naar tak sprong en samen met de andere Aïlys te verdwijnen.

*35 pela's is ongeveer 11.7 meter (1 pela = 1/3 meter)

RinâsuWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu