Schuld

43 5 2
                                    

Ik hoorde de voordeur piepend opengaan. Gelijk lag ik klaarwakker in het duister te staren. Kennelijk had ik niet diep geslapen, maar hoe zou ik dat ook kunnen, na wat er gebeurd was.
Ik hoopte dat mijn ouders er zouden zijn, dat ze mijn naam zouden roepen, hoewel ze dat anders ook nooit deden, of dat ze straks om een hoekje zouden komen kijken of ik al sliep. Maar ze waren dood. Dus dat kon niet. Dat zou nooit meer gebeuren, maar ik kon het simpelweg niet geloven. Ik bleef maar hopen, wat nu ook maakte dat ik niet zo bang was.

Ik hoorde inderdaad mijn naam roepen. De doodsbange stem van mijn zusje doorkliefde de stilte en echode nog een halve seconde na. Ik vloog mijn bed uit. Toen ik boven aan de trap stond besefte ik dat ik in de val was gelopen. Ik zag het pistool op het hoofd van mijn zusje. Angst. Overal.
De man voelde het. 'Kom!' schreeuwde hij met een Engels accent. Kende ik hem? Kende hij mij? Hoe was hij hier binnen gekomen? Waarom had hij een Engels accent? Alle vragen die ik voor mogelijk kon houden waren binnen een seconde door mijn hoofd geschoten.
Als laatste vroeg ik me af wat ik moest doen, maar voor ik het wist stond ik al beneden, in de hal.
Mijn zusje moest mijn andere zusje roepen en dat deed ze. Mijn andere zusje verscheen ook boven aan de trap. Net zoals ik daar gestaan had. 'Kom!' riep de man weer. 'Nee!' riep ik, en mijn zusje bleef staan. Toen hoorde ik een schot. Voorover viel ze, de trap af.
Op de plek waar zij had gestaan doemde een immens grote man op. Hoewel, ik kon niet zien of het een man was. Het was gewoon het gevoel wat ik bij deze gestalte had. Zijn brede schouders en grote hoofd zorgden voor een gigantisch silhouet. Mijn zusje lag bewegingsloos onder aan de trap. Had ik maar niets gezegd. Had ik haar maar gewoon laten komen. Had ik maar...

Er schoot weer van alles door mijn hoofd. Altijd was dat al zo geweest. Mijn hoofd kon op de stomste momenten beginnen met malen. 'Kom.' zei de man weer. Kennelijk was dat het enige woord dat hij kende, dacht ik grimmig.

We liepen naar het zwarte busje dat op de oprijlaan stond. Ik wist was daar zou gebeuren. Ik had het al zo vaak gezien, zelfs ook één keer meegemaakt. De zwarte busjes waren er altijd, overal waar ik was. Altijd een Opel. Ik wilde koste wat het kost voorkomen dat ook mijn zusje dat zou meemaken. Onze handen zaten aan elkaar vast, maar ik had ze binnen een halve minuut losgekregen. Ik had op school een workshop knopen gehad. Soms was ik extra blij met dingen die ik op school leerde. Dat waren nooit de dingen die in lesboeken stonden, maar altijd de dingen die een bevlogen docent je wilde meegeven. 'Ren maar naar de overburen als ik het zeg.' fluisterde ik mijn zusje zachtjes in haar oor.

'Nu, lopen!' riep ik keihard, door de doodstille nacht. Mijn stem sneed door de kille buitenlucht. Ik kon bijna de zuurstofdeeltjes die voor mijn neus hingen zien splijten. Ik hoopte maar dat de buren boos naar buiten zouden komen, om te vragen wat er allemaal aan de hand was, maar dat zou waarschijnlijk niet gebeuren. Wij maakten nooit herrie en zij waren altijd degenen die tot diep in de nacht feestjes vierden of de radio keihard aan lieten staan, ze konden het niet maken om hier wat van te zeggen. Mijn zusje liep, keihard. Ik sprong op de rug van de man die ons had vastgebonden. Ik beet keihard in zijn oor. Ik beet er zelfs een stukje af, ook weer niet de bedoeling. Ik beet in zijn andere oor, maar ook dat stuk zat snel los in mijn mond. Was ik zo sterk? Was ik zo boos? Of was dat oor gewoon zo slap? Ik wist het niet. Eigenlijk maakte het ook niets uit. Ik lette verder niet op wat er om me heen gebeurde en concentreerde me volledig op keel van de man. Ik probeerde hem te wurgen, maar zijn keel was te dik. Of mijn handen waren te klein natuurlijk. Dat had ik dan weer. Ik was 15 en vrouw. Het zat ook niet mee allemaal.

Ondertussen zag ik niet dat de man naar buiten was gekomen met zijn pistool. Opeens hoorde ik een knal door de stille nacht. Mijn zusje schreeuwde het uit, maar midden in haar schreeuw bleef het stil. Was zij ook dood? Waarschijnlijk wel. Ik kon ook niets. Ik had beloofd goed voor mijn zusjes te zorgen. Ik had ze geen patat gegeven, wat we eigenlijk alle drie lekkerder hadden gevonden, maar ik had aardappelen met worteltjes gekookt. Mijn zusjes hadden het mokkend opgegeten, maar ze hadden wel geluisterd. Samen hadden we de vaatwasser ingeruimd en we waren om tien uur naar bed gegaan. Ik had met ze gebeden, zoals we gewoon waren. Ik had alle deuren niet alleen op slot gedaan, maar ook overal de knip ervoor gedaan. En nu, terwijl de eerste nacht nog niet eens voorbij was, waren ze, waarschijnlijk, allebei al dood.

Ik voelde me beroerd, en had ondertussen ook de man losgelaten. Hij greep naar zijn beide oren, waardoor het dunne korstje, dat er al opgekomen was weer opensprong en het opnieuw ging bloeden.
Ik wist dat ik hiervoor zou moeten boeten en het liefste ging ik nu dood. Direct. Maar niet door die man, met zijn brede schouders en grote hoofd. Simpelweg omdat ik hem dat plezier niet gunde. Ik wachtte af, wat er zou komen. Ik wilde wel weglopen, maar dan zou ik ook doodgeschoten worden. De man sleurde me achterin zijn busje en ik wist wat er zou komen.

Morgen zou alles beter zijn.

MorgenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu