Later

43 4 0
                                    


Ik leefde nu alweer twee weken in het grote huis. Tijd leek niet meer te bestaan. Het voelde alsof ik doodging. Misschien was dat ook wel zo. Ik kende dat gevoel maar al te goed. Ik wist waar het vandaan kwam. Al negen dagen had ik letterlijk niets meer gegeten. Nooit gedacht dat ik dat zou kunnen. Er was hier ook geen normaal eten. Ik stond voor de spiegel en keek naar mezelf. Ik was mager. Als ik hier ooit uitkwam zou iedereen denken dat ik anorexia had. Lekker dan, weer zo'n stom programma doorlopen. Maar ik moest nu door. Ik wilde niet eten, het liefst ging ik nu ter plekke dood. Helaas had ik daar niets over te beslissen. Soms kwam het in me op om mijn polsen in één keer door te snijden, maar ik wist ook wel dat dat niet werkte. Heel veel anders dan jezelf uithongeren kon je hier niet, als je dood wilde. Heel even vroeg ik me af of ik echt dood wilde, maar ik probeerde snel weer aan iets anders te denken. Dat was zo'n vervelende bijwerking van doodgaan, dat je ging twijfelen aan jezelf.

Ik was nooit bang geweest om dood te gaan. Wel bang dat alles en iedereen zou instorten. Dat zag ik altijd gebeuren als er iemand overleed. Iedereen zou verdrietig zijn. Sommigen echt en anderen omdat het moest. Niet dat het iets uitmaakte voor mij, maar ik wilde gewoon niet dat mensen zo verdrietig om mij waren. Ik wilde niet het beeld van al die gezichten bepalen. Maar het was niet anders. Soms moest je nu eenmaal voor jezelf kiezen. Trouwens, waarschijnlijk dacht iedereen toch al dat ik dood was, dus het maakte niet veel meer uit.

Na een paar minuten sloeg toch de twijfel weer toe. Niemand zou zich herinneren wie ik echt was geweest. Niemand zou nog weten wat voor een vechter ik geweest was, hoe graag ik mezelf voor anderen had gegeven. Misschien zou zelfs niemand meer op het idee komen dat ik bestaan had, misschien zou niemand me gaan zoeken, omdat ze me simpelweg niet misten. Als ik terug zou komen, wist iedereen tenminste nog dat ik bestaan had. Wat ze dan verder van me vonden was een ander verhaal natuurlijk, maar ik kon in ieder geval mijn best doen. Ik twijfelde wat ik moest doen. Beide opties waren niet aantrekkelijk.
Ik stond al voor de koelkast, zonder na te denken at ik een banaan. Toen ik hem op had, schrok ik van mezelf. Ik was niet sterk geweest, nu had ik tóch gegeten. Ik kon ook echt niets. Zou ik de banaan uitspugen? Dat zou wel het beste zijn, maar wat als ik echt anorexia kreeg, zou ik daar ooit weer vanaf komen? Of had ik het zelfs al? Ik wist het niet meer en liet me duizelig op een stoel zakken.
Litz vond me, zo op die stoel. Hij keek naar me en vroeg of ik een oppepper nodig had. Ik schudde mijn hoofd. Ik ging dus écht niet aan de drugs. Dat mocht hij willen. Dan kon ik hier nooit meer weg. Ik wilde nog steeds weg, hoewel ik die drang steeds minder voelde, stom was dat eigenlijk. Zelfs een plek als dit wende. Ik wilde niet dat ik hier wende. Dit moest niet mijn nieuwe thuis worden.

Met tranen in mijn ogen dacht ik aan thuis. Waarschijnlijk waren onze spullen verdwenen. Ook de mijne. Mensen zouden mijn dagboek gevonden hebben en erin gelezen hebben. Wilde ik dan nog wel terug? Iedereen wist hoe ik over hen dacht. Zou ik ooit nog geaccepteerd worden? Ik had ook een thuis meer, ik zou op straat slapen, wachtend tot jeugdzorg een nieuw thuis voor me had gevonden. Of in een cel op het politiebureau. Gewoon om warm te blijven zouden ze me daar plaatsen. Bij gebrek aan andere opvanghuizen, zouden ze erbij zeggen. Dat woordje 'andere' zou dan zo ijzig in de lucht blijven hangen. Ik zou ze aankijken en niets zeggen. Gewoon meegaan. En ze zouden zich schuldig voelen, of niet natuurlijk. Ik hoopte even van wel, maar wat maakte het ook uit. Ik moest hier eerst uit komen. Het moest me lukken, ik kon vast wel iets verzinnen om hier weg te kunnen.

Nog altijd zat ik op de keukenstoel. Misschien was ik zelfs wel in slaap gevallen. Anders had ik wel heel lang in gedachten verzonken geweest. Ik zag op de klok dat de uren verstreken waren. Litz stond voor me, met de boodschappentas nog in zijn hand. 'Weet je waar de rest is?' vroeg hij me. 'Nee, sorry.' zei ik, en als zinloze toevoeging: 'ik heb geslapen.' Dat kon Litz ook wel aan mijn haar zien. Het was een doorgedraaide klittenbos. Of had ik vanmorgen mijn haar niet eens gedaan? Zelfs dat wist ik niet meer. Het viel me vaker op hoe erg mijn geheugen de laatste tijd achteruit was gegaan. Ik werd er soms bang van. Het kwam vast door de beknelling en spanning die in dit gesloten huis voelbaar was. Wat als mijn geheugen niet meer zo goed als eerst bleek te zijn als ik terugkwam? Als ik terug kon komen? Ik wist het even niet meer.
Litz bood me uit gewoonte een appel aan. Ik at hem op en Litz stond vol verbazing naar me te kijken. Ik liep zonder iets te zeggen naar mijn kamer en begon aan de dagelijkse work-outs. Ik had een nieuw plan, en daarmee een nieuwe start. Wie weet zou het werken.

Morgen zou alles beter zijn.

MorgenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu