14. Mexicaans Dodenfeest

45 3 1
                                    

La fiesta de los muertos

Zuchtend kijk ik naar het kleine altaartje voor me, terwijl ik het witte marmer van stof ontdoe. Ik heb veel te lang gewacht, ik had er zeker eerder aan moeten beginnen. Moeder zal woedend zijn... Ze vindt dat ik de doden moet respecteren, omdat zij al een stap verder zijn op de reis van het leven. Als je het mij vraagt is dat gek, ik bedoel, 'de reis van het leven.' De doden zijn dood, die leven niet meer. Nu moet je niet denken dat ik geen respect heb voor de doden, ik weet maar al te goed dat ze verschrikkelijke dingen kunnen doen waar jij als onschuldig meisje niet eens aan kunt denken, maar toch.

"¿Chica? ¿Has estado lista todavía? La fiesta de los muertos empezará casi..." Hoor ik mijn moeder roepen. Ze is al weken in de weer om alles voor te bereiden voor het feest van de doden. Toch kan ik me er maar niet toe zetten, juist nu het dit jaar zo belangrijk is.

"Estoy casi lista, madre!" roep ik naar haar. Wat ik roep is niet waar, trouwens. Ik ben nog lang niet klaar, terwijl ik hem zou moeten eren, juist nu. Zodra ik zijn gezicht voor me zie, voel ik de warme tranen over mijn wangen lopen, recht op mijn altaar. De zoute druppels wassen het stof weg, maakt het oude marmer rein.

Ik schud de gedachten uit mijn hoofd en ga vlug aan het werk. In poets het altaar op, leg laurierbladeren op de rand en als laatste plaats ik een klein schedel, een appel en zijn foto in het midden van de kring van bladeren. Ik streel het oppervlak van de lijst terwijl nieuwe tranen zich een weg banen over mijn wangen. Oh pequeño hermano mio...

Als ik me omkleed in mijn zwarte lange jurk heb ik het gevoel dat er iemand me aankijkt vanuit de schaduwen in mijn kamer. Pas wanneer ik het dodenmasker opzet, ofwel een met edelsteentjes ingelegde schedel, lijkt de aanwezigheid weg te gaan.

Onwillekeurig moet ik rillen, zelfs al geloof ik niet met hart en ziel in geesten. Wel in moordenaars, dat wel.

"Ana, hija mia, estás muy bonita." Ik bloos onder mijn masker en glimlach door mijn tranen heen, terwijl ik naar mijn moeder toeloop. "Gracias, madre," zeg ik. "Jij ziet er ook goed uit." Ze draagt een lange zwarte jurk en een schedelmasker net als ik, maar daarnaast heeft ze een krans van laurierbladeren om zich heen hangen.

"We gaan hem eren vandaag, lieverd, hij zal terug komen."

"Sí, madre, sí."

Wanneer we kijken naar de optocht kan ik het gevoel dat ik bekeken wordt niet van me afslaan. Het beangstigt me, eerlijk gezegd, want ik kan niet zien wie het is. Iedereen draagt schedelmaskers en lange zwarte gewaden om de doden te eren. We lezen grafredes voor, maar ik luister slechts met een half oor. We proberen te lachen en hém te aanbidden, maar we voelen allemaal dat onder die glimlachende façade, gebroken mensen om hun verloren geliefde proberen te rouwen.

Om middernacht, als we allemaal om zijn graf staan, met betraande wangen onder de botten over ons gezicht, hou ik het maar amper uit. Ik begin hardop te huilen.

Met snikken die gesmoord door het dodenmasker klinken, laat ik het zware gevoel dat drukt op mijn schouders gaan. Oh hermano mio, ik mis je zo! Waarom verliet je ons, we hebben je nodig, ik kan niet zonder je... Ze namen je mee, ze namen je van me weg, omdat het je tijd was. Dat was het niet.

Ik roep het, nee ik schreeuw het naar de Goden. "Het was zijn tijd niet! Breng hem terug!" Met een raspende stem en gebroken kreun laat ik me op mijn knieën vallen, op de koele aarde. De frisse novemberwind blaast mijn gewaad alle kanten op, maar het kan me niets schelen. Net zoals dat het me niets kan schelen dat mijn moeder begint te tieren, net zoals mijn vader en mijn oom. "Het was wel zijn tijd, de Goden wilden hem bij hen hebben, je moet zijn ziel eren, niet de Goden vervloeken, Ana!"

Ik wil het niet horen. Ik wil het niet horen. Nee. Nee. Nee. Nee.

Met mijn handen over mijn borst geslagen, om me te beschermen tegen die brandende pijn in mijn hart, ren ik weg, het kerkhof op. Mijn ouders en de rest van mijn familie achterlatend, zak ik neer bij een willekeurig graf, achterin het kerkhof, waar niemand me kan vinden. De bladeren aan de bomen ritselen zachtjes maar griezelig.

In de verte kan ik het gezang van de familie horen, die zacht maar zeker weer in de gunst van de Goden proberen te komen door mijn fout om weg te rennen en hen te vervloeken, recht te zetten.

Pas als ik goed luister, besef ik dat het niet de stemmen van mijn familie zijn die langzaam maar zeker dichterbij komen.

Op een gegeven moment klinkt het gezang zo hard dat het voelt alsof er hardop in mijn oor wordt gezongen. Ik word er bang van, en krimp ineen terwijl ik mijn ogen krampachtig sluit. Ik had niet weg mogen rennen.

Net zo snel als dat het geluid op kwam zetten, is het ineens weer weg.

"¿Ana?" Hoor ik een zachte, zwakke stem vragen.

Ik ken die stem, ik zou hem uit duizenden kunnen herkennen. Een glimlach breekt door op mijn gezicht, totdat ik besef dat het niet mogelijk is, en mijn glimlach verandert in een grimas.

"¿Chino?" vraag ik aarzelend.

"Ana, ik ben het, Chino!" roept hij.

"Maar," nu wordt ik echt bang. Hij is dood. Chino, mijn lieve kleine broertje leeft niet meer, hij is gestorven aan de pest. Hij kan niet terugkomen, hij is weg. "Maar je bent er niet meer, Chino, hoe kun je nog leven?"

"Kom naar mij, Ana, ik mis je..." klinkt zijn stemmetje. Ik besef maar amper dat hij geen antwoord gaf op mijn vraag.

"Nee, Chino je bent dood, dit kan niet."

"Maar ik ben toch hier? Ana kom nou... Ik ben bang, Ana. Kom naar mij Ana, volg mij."

Als in een trans volg ik het lieflijke stemmetje van mijn schattige broertje. Ik loop hem achterna, naar de uiterste hoeken van het kerkhof. Ondertussen is het gezang weer begonnen, en ik kan mijn eigen lichaam niet stoppen.

"Ana kom bij me liggen."

Ik sta voor een leeg graf, maar zie mijn broertje nog altijd niet. Ik kijk eens goed, en zie tot mijn schrik wat er op de grafzerk staat. Mijn mond opent zich, en sluit weer. Opent, en sluit. Verder kan ik niet bewegen. Ik sta als verlamd voor het gat, terwijl mijn brein probeert te beseffen wat ik zie.

"Kom bij me Ana, ik mis je..."

Gillend van angst val ik naar voren als een hand mijn rug naar voren duwt. Nog altijd kan ik mijn ledematen niet verroeren, en in doodsangst zie ik de bodem van het graf dichterbij komen. Nee. Ik ben nog niet klaar, no estoy lista. Niet nu!

"Ana... Gracias Ana." Ik hoor zijn tevreden stem, maar nu met een kwaadaardig randje aan die toon die ooit zo lieflijk klonk.

"Nee! Chino! Laat me gaan! Laat me gaan! Madre! Padre! Ayudame!" Ik schreeuw, ik gil, maar tevergeefs, er komt niemand. Niemand die me verlost van de doodsangst terwijl de aarde mijn lichaam langzaam tot zich neemt, me verzwelgt in de diepte. Ik weet dat ik levend wordt begraven, maar ook dat het niet lang meer zal duren. Voordat ik voor het laatst mijn ogen sluit, zie ik de grafzerk weer voor me.

Ana, hermana de Chino
1999-2016


Korte verhalenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu