De dikke deken bedekte hun naakte lichamen. Wolfs lag op zijn buik; zijn handen onder zijn kussen en zijn hoofd richting de muur. Eva lag zoals altijd op haar zij, haar gezicht richting de andere muur. Een bekende geur perste zich door de spleten van de deur de kamer binnen, samen met een grijze walm. Steeds meer van de geur snoven ze via hun neusgaten op. Het zorgde ervoor dat Wolfs langzaam ontwaakte uit zijn slaap. Hij woelde onder de dekens en draaide zijn hoofd naar de andere kant. Hij richtte zijn aandacht op de opmerkelijke geur. Toen hij het kon plaatsen schoot hij verschrikt overeind. Brand, spookte er door zijn hoofd. Hij wreef de slaap uit zijn ogen, hij was meteen klaar wakker. Zijn ogen waren gefixeerd op de deur. Steeds meer rook verscheen in de kamer. Onder de deur zag hij door een spleet de felle oranje kleur van de vlammen. Het schudde hem wakker, zo ver hij dat nog niet was. Ze moesten weg, meteen. Hij trok de deken van hen af en schudde Eva wakker. Het deerde hem niet dat ze beide nog steeds naakt waren.
"Eva, Eva, word wakker", zei hij benauwd. Hij was zelden bang, maar de zenuwen speelden dit maal op.
Eva humde wat en schudde zijn arm van zich af.
"Er is brand, we moeten gaan", deelde Wolfs gehaast mee.
Dit maal was Eva wel geïnteresseerd, plots drong ook door welke geur er in de slaapkamer hing. Subiet zat ze rechtop in bed, de slaap was geheel verdwenen. Haar adem verzwaarde toen ze ook het felle licht onder de deur zag. Voor korte duur zaten ze naast elkaar in het bed, daarna pas drong het tot hen door dat ze weg moesten, dat ze niet veilig waren binnen. Tegelijkertijd holden ze het bed uit en plukten snel wat kleding van de grond; ze konden immers moeilijk naakt naar buiten lopen. Ondergoed werd aangetrokken, Wolfs schoot in zijn pantalon met bijbehorend overhemd en Eva trok snel haar spijkerbroek aan met daarop de trui die ze die dag had gedragen. Er was geen tijd om sokken aan te doen. Wolfs schoot gemakkelijk in zijn laarzen, maar Eva moest wat meer moeite doen om in haar gympen te geraken. Ze trok snel de veters aan en propte de uiteinden in haar schoenen. Ze liep naar het raam en keek naar buiten, naar beneden. Er trok een lichte huivering over haar rug bij het zien van de diepte.
"Dat gaan we niet redden", zei Wolfs met trillende stem. Hij wist meteen wat ze van plan was. Hij wist ook dat ze dan zonder gebroken ledematen niet beneden zouden komen. Als ze heel veel pech hadden overleefden ze het niet eens.
"Je weet niet hoe erg het is, Wolfs."
"Precies", knikte hij bevestigend, "daarom moeten we nu gaan." Het zou niet lang meer duren voordat het vuur onder de deur zou doorglippen en zich zou verspreiden in de slaapkamer. Daarvoor moesten ze weg zijn.
"Kom." Wolfs liep richting de deur, Eva achter hem aan. Hij probeerde optimistisch te zijn. Ze hadden bommen overleefd, schietpartijen en hij zelfs een schotwond.
Nog snel greep Wolfs twee shirts van Eva van een stoel. Eentje duwde hij in Eva haar handen. Ze had geen verdere uitleg nodig. Natuurlijk begreep ze dat ze het niet kreeg om aan te doen. Ze konden het voor hun neus en mond houden zodat ze zo weinig mogelijk rook zouden inademen. Ze stond er van te kijken dat Wolfs er aan had gedacht. Het had bij haar nog geen seconde door haar hoofd gespookt. Ze kon niet helder meer nadenken, maar dat moest ze wel doen.
Ze schrok op van licht getrek aan haar arm. Het was Wolfs.
"Kom je mee, Eef?"
Ze knikte lichtjes.
Wolfs legde zijn handen op de klink. Het was warm, heet bijna. Hij ademde diep in en diep uit, waarna hij de klink omlaag duwde en de deur voorzichtig opende.
Nadat ze de bevestiging kregen dat het enigszins veilig was, deden ze een stap buiten de slaapkamer. Ze kwamen terecht in een dikke rookwalm.
Ze keken naar rechts werden verblind door het licht van het felle vuur. Beide schrokken ze van de torenhoge vlammen die door de gang raasden. Het vloertapijt was een makkelijk doelwit geweest. Ze moesten snel zijn; het zou niet lang meer duren voordat de vlammen achter hen, hen zouden inhalen. Dan zou het gehele vloertapijt bedekt zijn en was er voor hen amper kans om er ongeschonden uit te komen.
Wolfs gebaarde zijn collega laag te blijven en kledingstuk voor haar mond te houden, zodat ze zo min mogelijk van de rook zou inademen. Haar pols liet Wolfs niet los, het was de enige manier waarop hij haar enigszins kon beschermen; door haar dicht bij zich te houden.
De twee zochten hun weg door de dikke rookwolk heen. Ze liepen zoveel mogelijk langs de linkse muur, die werd het minste aangetast. De vaart hielden ze erin. De trap kwam steeds dichterbij.
Een schilderij aan de muur vatte vlam. Het doek verschroeide en niet veel later viel de lege, houten omlijsting op de grond.
Het dikke pak van rook nam hun zicht af. Ze moesten extra voorzichtig de trap af lopen, anders zouden ze er geheid afvallen.
Ook op de begane grond was de ruimte gevuld met rook, rook en nog meer rook. Vlammen waren er niet te bekennen, nog niet.
Gelukkig legden ze de sleutel van de voordeur altijd op het kastje ernaast. Voor noodgevallen, zoals ze zeiden. Nooit hadden ze erover nagedacht dat het wel eens nodig zou kunnen zijn.
Op de tast greep Wolfs naar de sleutel, meteen had hij het in handen. Zijn linkerhand hield nog steeds het kledingstuk van Eva voor zijn mond, met zijn rechterhand probeerde hij de deur te openen. In een handomdraai opende hij de deur en trok hij Eva met zich mee naar buiten. Bij het voelen van de frisse lucht namen ze allebei een diepe teug adem. Ze hijgden licht door het zuurstofgebrek. Het viel hen op dat een aantal buurtbewoners in pyjama en winterjas buiten stonden. In de verte waren er sirenes te horen, iemand had dus al 112 gebeld.
Wolfs sloot de voordeur en liep met Eva een stuk van het huis vandaan. Met grote ogen bekeken ze het pand voor zich. Ze konden het zich niet bevatten. Het kon niet zo zijn.
Een buurtbewoner liep gehaast op hen af en vroeg of het goed met hen ging. Ze hadden stoer geknikt en vertelden dat het met hen oké was.
Het duurde niet lang voordat meerdere brandweerwagens de straat in reden. Ook verscheidene politieauto's en een ambulance waren van de partij. Het paste amper in de smalle Sint Bernardusstraat. Alles schoot voor Eva en Wolfs als een flits voorbij. Ze waren nog steeds verbouwereerd door wat hen was overkomen.
Een brandweerman kwam naar hen toe om te vragen of er nog iemand binnen was. Ze ontkenden dat, waarna de grote, zware, rode brandslangen werden uitgerold.
Een aantal politieagenten zetten ondertussen de omgeving af met rood-wit gestreepte linten. Ze stuurden mensen weg of zorgden dat ze op een goede afstand stonden, zodat ze niemand voor de voeten liepen.
Eva en Wolfs volgden alles wat er gebeurde, maar het ging langs hen heen. Ze dachten er niet over na. Ze staarden enkel en zeiden niets. Ze hadden niet eens door dat ze een bezienswaardigheid waren voor iedere toeschouwer. Het was duidelijk te zien dat ze zich snel hadden moeten aankleden. Eva haar shirt zat niet helemaal in model en Wolfs had de knoopjes van zijn overhemd scheef dichtgeknoopt. Tevens hing het overhemd over zijn broek heen. Normaalgesproken hoorde het in zijn broek te zitten met een dure, bruine riem die de pantalon op zijn plek hield.
Wolfs sloeg een arm om Eva heen toen hij merkte dat zij trilde van de kou. Liefelijk wreef hij over haar arm heen, in de hoop dat het het kippenvel zou verminderen.
Ze konden pas weer helder nadenken toen ze werden meegenomen door de ambulancebroeders naar de ambulance, voor een snelle controle. Langzaam begon er door te dringen wat er allemaal aan de hand was.
Eva en Wolfs kregen ieder een dun deken om zich heen geslagen en mochten plaats nemen in de ambulance. Ze zaten naast elkaar met een ambulancebroeder.
"Zijn jullie in contact geweest met het vuur?" vroeg een ambulancemedewerker.
Tegelijkertijd schudde het stel het hoofd ter ontkenning.
"Veel rook ingeademd?" was de volgende vraag.
Weer schudden ze hun hoofd.
"We hebben iets voor onze mond gehouden", lichtte Wolfs toe.
"Ik wil toch graag dat jullie je laten controleren in het ziekenhuis."
Eva zuchtte diep.
"Dat is niet nodig hoor."
"Wij redden ons wel", was Wolfs het met Eva eens.
"Toch wil ik dat jullie even langs gaan", bleef de man bij zijn besluit.
De twee besloten er niet meer tegenin te gaan. Ze stonden op en liepen de ambulance uit. In de verte zagen ze een tweetal collega's op hen afkomen. Het waren Romeo Sanders en Marion Dreesen; collega's en tevens goede vrienden.
Eva vond het sneu en vooral onnodig dat haar collega's zo vroeg – of laat, het was maar hoe je het bekeek – uit hun bed waren getrommeld om naar haar huis toe te komen. Eerlijk gezegd had ze geen flauw benul van hoe laat het was. Misschien was het al ochtend en moesten haar collega's hoe dan ook hun bed uit.
Romeo werd door een stel collega's tegengehouden om een vragenvuur te beantwoorden en wat extra uitleg over de situatie te geven.
Marion liep in haar eentje verder en versnelde haar pas toen ze zag in welke toestand haar collega's verkeerden; ze zagen er niet uit.
"Wat is er gebeurd? Zijn jullie oké?" prevelde Marion verbaasd. De vraag kwam niet vanuit haar functie, dat was te merken aan de manier waarop ze het bracht. Ze klonk geschrokken en vol medelijden.
"We weten het niet", antwoordde Wolfs naar waarheid op de eerste vraag. "Verder gaat het met ons goed hoor."
"Oh, wat verschrikkelijk", zei Marion hoofdschuddend en ze sloeg kort een arm om haar beste vriendin heen.
Eva glimlachte flauw.
"Het gaat wel hoor", stelde ze haar gerust.
Marion schudde onbegrijpend haar hoofd en haalde een hand door de warrige haren van Eva. Ze kon er na al die jaren nog steeds niet bij dat als het om haarzelf ging, Eva de dingen niet zo erg vond. Ze wilde niet dat mensen medelijden met haar hadden. Ze wilde juist zelf mensen helpen.
"Hoe laat is het eigenlijk?" vroeg Eva plots.
"Iets over vier", antwoordde Marion, "dat valt wel te zien zeker?" grapte ze erachteraan. Ze gebaarde naar de wallen onder haar ogen ter verduidelijking.
Eva glimlachte flauw.
"Het valt mee hoor", wuifde ze het weg.
"Ik ben blij dat jullie niets mankeren, het had heel anders af kunnen lopen", sprak Marion vol opluchting.
"We moeten inderdaad van geluk spreken", beaamde Wolfs, "al hadden we natuurlijk veel liever gezien dat dit helemaal niet was gebeurd." Zij waren er nog, maar daar was dan ook alles mee gezegd. Ze hadden geen huis meer, geen kleding, geen spullen, niets.
Wolfs had zijn arm nog steeds stevig om Eva's middel geslagen. Hij streelde met zijn vingers over het kuiltje in haar onderrug.
Vanuit de verte liep de ambulancebroeder – lichtelijk geïrriteerd – hen kant op.
"Ja, we gaan al", beloofde Wolfs hem al voordat hij het woord kon nemen.
De man stak zijn duim omhoog en draaide zich weer om.
Marion haar vragende blik gleed van Wolfs naar Eva.
"We moeten naar het ziekenhuis voor controle", legde Eva uit.
"Ik breng jullie wel", opperde Marion meteen.
"Is niet nodig hoor", wilde Wolfs het aanbod afslaan. Hij wilde haar niet tot last zijn. Tevens hadden ze nog wel een auto, inclusief sleutels. Puur geluk eigenlijk; de autosleutels zaten aan dezelfde bos als de huissleutel waarmee ze de deur hadden geopend.
"Geen gemaar", duldde Marion geen tegenspraak.
Eva en Wolfs glimlachten naar elkaar en liepen hun collega achterna richting de auto.
JE LEEST
Dwaalspoor [Flikken Maastricht]
FanfictionDoor een bepaalde gebeurtenis die zowel Eva van Dongen als Floris Wolfs aangaat, mogen zij het onderzoek van de bijbehorende zaak niet uitvoeren. De Rijksrecherche wordt op de zaak gezet, maar als zij enkel op een dwaalspoor lijken te zitten, nemen...